Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for september, 2007

endtroducing.jpg

Ik moet bekennen (verdomme, dat wordt hier nog een bedevaartsoord voor liefhebbers van beschamende belijdenissen) dat ik een beetje een haat/liefde-verhouding hebt met elektronische muziek (reken hiphop, triphop en andere -hops daar ook maar even bij voor het gemak). Eén en ander heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat ik sinds m’n vroege tienerjaren zot was van gitaarrock (in de breedst mogelijk denkbare vorm), en het moest dan niet eens heavy of heftig feedbackend zijn. Daarenboven komt dan nog eens dat ik een verhalenmens ben. Ik ben geen lyrics freak, maar ik hou wel van volk dat iets te vertellen heeft. Randy Newman, Richard Thompson, Johnny Cash, de gebroeders Wright (Nomeansno), Dylan,… het zijn helden. De kans dat de muziek me dan weten te raken is eens zo groot.  

Elektro (ik verwijs nu even naar de serieuze variant, niet het gabbergezeik en platte technogebonk dat doorgaans uit de blinkendste tweedehandscabrio’s schalt) is vaak uitstekend voor op de dansvloer, maar kijk… ik ben geen danser (als het dan toch gebeurt, zo eens om de twaalf jaar, dan is het waarschijnlijk na de combinatie ‘James Brown’ + ‘te veel bier’). En als ik luister naar bvb. Underworld, The Chemical Brothers of Aphex Twin, om maar enkele genregroten aan te halen, dan heb ik vaak het gevoel dat ik iets mis, dat men vergeten is er een ingredient aan toe te voegen. Hoe vaak lees je in recensies over elektronische muziek niet dat de plaat in kwestie iets heeft van een soundtrack bij een imaginaire film of de sonische tegenhanger is van *vul filmtitel in*. Ik heb dat dus zelden. Ik hoor digitale geluiden, een aaneenschakeling van beats en keys en  knopjesdraaierij die mechanisch is, en perfect in synch en daardoor de lillende schwung van, pakweg, een oude funkplaat mist. Ik besef dat ik weer bezig ben in zwart/wit-termen, maar hey, ik ben een pragmatisch denker. Als de boodschap maar overkomt… 

De voorbije jaren heb ik heel wat elektronische muziek mogen ontdekken die dit grotendeels weet te compenseren met sonische inventiviteit, opzwepende ritmes, atmosferische experimenten of excentrieke kruisbestuivingen, maar als ik een paar uur elektronische muziek heb gehoord, en het maakt daarbij niet uit of het gaat om Kraftwerk, The Prodigy, Hot Chip of Fennesz, dan wil ik na een tijdje nog eens een belachelijk ouderwetse songs horen met drums en bas en gitaar en zang. Iets dat niet volledig digitaal is, of waarvoor een versterker moet aangesleept worden. Of iets met snaren.  Ik heb het voor de droge avontuurlijke old school hiphop van Run DMC, Digital Underground, NWA, Public Enemy, Boogie Down Productions, Eric B. & Rakim, het soort spul dat tekstueel én muzikaal boeiend was en ver verwijderd was van wat de dag van vandaag voor hiphop wordt versleten. Nu ja, ik ben écht een ouwe zak, want op een paar songs na vond ik zelfs aan de zo bejubelde Wu-Tang Clan niet veel meer. Enfin ja. 

 vinyl.jpg

Die Endtroducing… was dan weer een van die tot must have gebombardeerde platen die ik wel kort na release aanschafte (en dat in de midden jaren negentig, toen ik bijna exclusief naar jazz luisterde omdat rock plots zo hol geworden leek), want wat die DJ Shadow deed, dat was anders, dat was divers, donker en swingend, had substantie, groove, inventiviteit, seks en een eigen karakter. Snel zou blijken dat het om een moderne klassieker zou gaan, het soort album dat de voormalige leiders op een achterstand sloeg en aanwees op achtervolgen voor een paar jaar. Het was het album dat enkel gemaakt had kunnen worden door een nerd met een encyclopedische kennis van elektronica/dansmuziek, want op Endtroducing… blijft het niet bij beats, maar wordt de hele popcultuur (of toch een fors stuk) erbij gesleept. Het is een stuk collagekunst die nu eens abstract is en dan vet funkend, de ene sample aan de andere koppelt met zoveel aplomb dat het lijkt alsof de onderdelen voorbestemd waren hun weg te vinden tot dit specifieke album. 

En intussen dus ook een deel van de 33 1/3-reeks van continuum. Dit volume werd neergepend door freelance-schrijver Eliot Wilder, die eens niet koos voor de academische of de microscoopaanpak, maar de oerklassieke journalistieke vorm: het interview. Na een goed geschreven, boeiende inleiding van een twintigtal pagina’s wordt de lezer dan ook getrakteerd op een interview met Shadow van zo’n tachtig pagina’s dat chronologisch het parcours naar Endtroducing… aflegt, van zijn kinderjaren in het duffe suburbia in Californië, zijn ontdekking van muziek, vroege hiphopverslaving in de mid-80s, een serieuzere verslaving aan vinylaanschaf en eerste experimenten met mix tapes. In high school was Josh Davis al als een bezetene met de hiphopcultuur bezig en het soort gek dat zich zelfs ging aanmelden bij programmamakers van de radio om te kunnen bijleren. Zijn carriere nam en vlucht toen hij onder de hoede van Mo’ Wax-baas James Lavelle terechtkwam. 

In de vroege jaren negentig maakte hij als adolescent een paar singles (“In/Flux”, “Lost And Found”, What Does Your Soul Look Like?”) die intussen innovatief bleken te zijn voor hun tijd, maar niets of niemand had de komst van Endtroducing… kunnen voorspellen, een plaat die door velen boven Nevermind of OK Computer wordt verkozen als dé soundtrack bij de geschifte nineties. Wat er ook van zij, het is een album dat los van z’n invloed terecht aanspraak kan maken op een volume in de reeks, en met de bijdrage van Wilder een degelijk, inzichtrijk eerbetoon heeft gekregen. Ik had liever gehad dat de aandacht wat meer toegespitst werd op de plaat, maar dan krijg je natuurlijk van die detailneukerij die enkel door een paar klojo’s gesmaakt wordt. Dikke aanrader voor liefhebbers van de plaat. (***1/2) 

Dat doet me er trouwens aan denken dat ik dringend werd moet maken van de verdere aanschaf van het werk van DJ Shadow. Ik heb gehoord dat zijn latere albums (slechts twee?) slappe kak zijn in vergelijking met Endtroducing…, maar dat kan toch niet helemaal waar zijn, zeker? 

NP: The Dream Syndicate – The Days Of Wine And Roses (na 250 beluisteringen: wat.een.plaat) en ook: John Zorn – Filmworks Vol. 18, The Treatment (dat titelnummer! swingen als een tiet, en wat voor een! en met accordeon! )

dreamsyndicate.jpgzornfw18.jpg

Read Full Post »

mosley8.jpg

Mosleys tweede en voorlopig laatste verhalenbundel met ex-bajesklant Socrates Fortlow als hoofdpersonage. Het boek (1999) borduurt thematisch verder op Always Outnumbered, Always Outgunned (1998) en pikt de draad op waar dat boek eindigde: Socrates heeft een job, een hond (zonder achterpoten weliswaar, maar als een Pekineesje ook een hond is, dan kan het wat mij betreft!), een vriendin en nog steeds een minderjarige vriend onder zijn hoede. Opnieuw biedt Mosley een dozijn verhalen waarin zijn anti-held de strijd aanbindt met zijn innerlijke demonen, het ene vraagstuk (niet van de Blokken-soort) na het andere in de schoot geworpen krijgt, een antwoord probeert te vinden op allerhande dilemma’s en zijn weg probeert te vinden in het leven in het algemeen.

 Het leidt opnieuw, direct én indirect, tot bespiegelingen over verantwoordelijkheid, zelfwaarde, (rassen)gelijkheid, morele waarden in een op hol geslagen maatschappij, de rechtvaardiging (ja of neen?) van geweld en politiek activisme. Het boek is nog sterker politiek getint dan zijn voorganger, met enkele verhalen over discussiegroepen waaraan Fortlow deelneemt als scharniermomenten in de bundel. Voor de rest krijgt hij de kans op promotie (maar daardoor ook meer verantwoordelijkeden), komt hij face to face te staan met een overvaller die weinig waarde hecht aan een mensenleven (“The Mugger”) en maakt hij het einde aan de tirannie van een agent die een hele wijk onder de duim houdt met geweld en corruptie (“Rogue”). De vraag is of geweld gerechtvaardigd is als het wordt aangewend om onrecht/geweld te bestrijden, en wat eventueel alternatieven zijn.  

Walkin’ The Dog is stilistisch even goed als zijn voorganger, maar voelt echt aan als een sequel, waardoor het de verse impact van de voorganger mist. Toch blijft het personages van Fortlow een geslaagde creatie die misschien op jongere leeftijd al ingeschakeld had moeten worden. Ofwel heb ik na acht Mosleys op een dikke maand even m’n bekomst van de man z’n boeken, dat kan ook. (***1/2)

NP: Hypnos 69 – The Eclectic Measure (Okay hippe vogels, het is retrorock, en dan nog van het soort dat enkel een cultpubliek aantrekt, maar toch ook wel een van de beste Belgische/Vlaamse/Vlaams-Brabantse (hoe lang gaan we splitsen?) rockalbums van het decennium)

hypnos69.jpg

Read Full Post »

ramones.jpg

Het is altijd bijzonder om te lezen over een plaat of artiest die je nauw aan het hart ligt, dus bij het lezen van Ramones was het dubbel prijs. De eerste plaat van de Ramones die ik kocht was Ramones Mania, een compilatie (815 frank in de New Music in Genk! Een FNAC-prijs!) met een dertigtal nummers uit hun eerste tien platen (1976-1987), maar niet lang daarna vond ik Ramones (1976) én hun derde, Rocket To Russia (1977), op LP op de Genkse rommelmarkt (500 BEF voor de twee). Dat moet in de zomer van 1990 of 1991 geweest zijn. Ik had net punk ontdekt (m’n eerst CD-aankoop was een 3CD-box van The Clash met daarin The Clash, Give ‘Em Enough Rope en Combat Rock), beschikte over een platendraaier die fatsoenlijk werkte en was ongetwijfeld opgewonden dat ik de oude platen van the Ramones (confronterend dat de platen sindsdien al meer dan dubbel zo oud zijn geworden) in m’n bezit had. Ik hield van de humor en de snelheid, van die combinatie van turbosongs van korte duur, het absolute gebrek aan vulling en de nerdiness, van de 1,2,3,4enwezijnvertrokken van “Blitzkrieg Bop”, “Teenage Lobotomy”, “Chain Saw” en “Rockaway Beach”. 

Ik had ook al snel door dat hun versie van punk (die werd gecreëerd voor het begrip een marketingterm werd) eigenlijk geen reet te maken had met het beeld van punk waar ik mee was opgegroeid: dat van gewelddadig boers lawaai voor ongemanierd krapuul met kapotte kleding, ontplofte kapsels en vuile manieren. Punk heeft niets te maken met je gedragen als een zwijn. Ramones steekt niet onder stoelen of banken, en dit haalt Rombes ook herhaaldelijk aan, dat het zwaar leentjebuur speelde bij pre-Beatles pop, bij The Beach Boys, The Beatles zelf. Punk stond hier m.a.w. niet als synoniem voor afbraak, maar voor een nieuw begin, een revitalisatie. De vier Ramones waren niet meer dan een paar nostalgici die gewoon opnieuw goeie, catchy songs op de radio wilden horen, die niet gedwee de tirannie van de gitaargod aanbaden (vandaar het dédain voor progrock en gladde, aan de band geproduceerde rommel die hoogtij vierde begin/midden jaren zeventig), de ‘back to basics’ letterlijk namen en dat meer dan twee decennia zouden volhouden zonder koerswijziging.

 Ik zag de Ramones drie keer live, en terwijl ze toen al ruim over hun piek waren (het volstaat om It’s Alive (1978) en Loco Live (1991) eens na mekaar te beluisteren – de laatste is veel sneller en strakker, maar inferieur aan de swingende eerste, die ik nog steeds aanbeveel als de beste, puurste Ramones-plaat), was dan toch een mokerslag die aankwam. De Ramones dat waren de Ramones, die veranderden eigenlijk niet, telden gewoon af en rammelden een uurtje, deden hun ding. Door die halsstarrige weigering om te veranderen, vooruitgang te boeken, verder te gaan zoeken, schrijft Rombes over hen als onbewuste revolutionairen wiens aanpak indruiste tegen ales wat van en muzikant verwacht werd: transitie, ontplooiing. Rombes vraagt zich af of Ramones (1976) “the last great modern record or the first great postmodern one” is, en doet dit door de plaat uitvoering te kaderen in discussies over het ontstaan van het woord “punk”, het genre punk, de verschillen tussen de Britse en Amerikaanse opvattingen, het gehanteerde discours, en de link met de muziekjournalistiek. 

ramones2.jpg

Het was pas in de tijd van de punkexplosie midden jaren zeventig dat de amerikaanse muziekcritici, met volk als Greil Marcus, Jim Derogatis, Robert Christgau, Richard Meltzer, Lester Bangs en een resem anderen hun taak serieus gingen nemen, een kader schepten om muziek te benaderen en het pad van de literaire aandoende journalistiek gingen bewandelen. Tegenover die plotse groei van de individualistische aanpak, waarbij ook een heel aantal punkartiesten (denk aan Patti Smith, Richard Hell, Peter Laughner en David Thomas van Rocket From The Tombs, de voorloper van Pere Ubu) zich waagden aan het geschreven woord, stond dan die haast cartooneske aanpak van de Ramones die zich nooit schuldig maakten aan dat individualisme. Hun songs verwezen naar pulpfenomenen (B-films en comic book-helden) die alleman kende, gingen over good times, lijm snuiven, dansen, weekendgeweld, maar nooit vanuit een (expliciet) persoonlijk perspectief. Daarbij kwam dan nog eens de identieke achternaam en de gelijke kostuumpjes en een nieuwe legende was geboren.

Rombes spendeert bijna tweederde van zijn boekje aan de socio-culturele context, maar deze is, i.t.t. wat Warren Zanes biedt in zijn boekje over Dusty In Memphis, wel steeds erg relevant. Rombes schrijft vlot, biedt inzicht en graaft dieper zonder zich te verliezen in vergezichte theorieën en slaagt erin heel wat perspectieven over band en album te verenigen in een boekje dat op een uurtje of twee uit is. Ook leuk: zijn bespiegelingen over de volgorde van de songs, de detailbeschrijvingen, de lay-out, etc. Er is geen enkel genre waar ik zo veel over heb gelezen als punk, dus Rombes gunde weinig nieuwe inzichten (dat was ook niet de bedoeling, veronderstel ik), maar het is een mooie aanvullig bij de klassieke Ramones-albums en andere belangrijke punkboeken zoals From The Velvets To The Voidods van Clinton Heylin, het amper leesbare maar cruciale Please Kill Me van Legs McNeil en Gilian McCain, en In the Fascist Bathroom en Lipstick Traces van Greil Marcus. (***1/2)

NP: Dinosaur Jr. – Beyond (de naald geraakt maar niet verder dan “Pick Me Up”)

dinosaurjr.jpg

Read Full Post »

maggotssssssss

Ik mag dan wel het risico lopen deze blog nog meer in de richting van voor vreemden totaal irrelevante psychotherapie te duwen (send in the freaks!), maar het moet me nu toch wel van het hart (woeha) dat ik de laatste tijd echt zot wordt van menigten, gewoel en wachtrijen. De menselijke mierenhoop. Ik heb al een paar keer snerende opmerkingen à la “Oei oei, het is weer te commercieel voor meneer” te horen gekregen nadat ik bekende een afkeer te hebben van megafestival-, stadion- en concerttempelconcerten, maar de populariteit van een band heeft daar geen bal mee te maken. Tuurlijk zou ik een paar bands die het Pukkelpop- en Werchterpodium bestijgen willen zien, en ja, ook ik zou best wel willen gaan kijken naar Interpol in Vorst Nationaal, maar ik begin er niet aan. No fucking way. Als ik het vooruitzicht heb naar zo’n manifestatie te gaan, dan begin ik de laatste tijd de avond ervoor al ongemakkelijk te worden, krijg ik geen letter op papier (ik begrijp trouwens mensen niet die er in slagen een blog dagelijks te updaten – als ik moe of slechtgezind ben wil ik geen bal te maken hebben met die onzin), zit ik wat nutteloos rond te wandelen, me bezig te houden met tien halfslachtige dingen tegelijkertijd om uiteindelijk niks te presteren. 

Kleine zaaltjes die goed gevuld zijn kan ik nog aan, maar zodra het gaat over een grotere zaal (bvb. de Vooruit of de AB) en ik weet dat het risico bestaat dat die uitverkoopt, dan haak ik af. Te veel mensen, te veel lawaai, te veel gedoe om een drankje te bestellen (en bonnetjes te kopen), om een parkeerplaats te vinden, te veel gezeik om binnen en buiten te geraken. Gisteren ook van dat: omdat ik recent verhuisd ben en de werkgever m’n abonnement voor het openbaar vervoert betaalt moet ik m’n MIVB-kaartje gaan inruilen. Dat betekent dat ik naar een van de handelsagentschappen moet gaan (nu heten die Bootiks). Wie regelmatig in metrostation Rogier komt weet wat dat betekent: een handvol loketten en minstens een paar dozijn wachtenden voor u. Naar het kantoor aan Brouckère geracet en me meteen teruggedraaid toen ik zag dat er buiten een wachtrij stond van 15 meter. Ik ben niet zot. Hopelijk heb ik maandag meer doorzettingsvermogen. 

Mezelf verbaast het alleszins niet dat ik zo’n enerverende zever liever vermijd, net zoals het angstzweet me al uitbreekt bij het idee om een overvolle supermarkt binnen te wandelen. Boodschappen doen, allemaal goed en wel, maar dan enkel op mijn voorwaarde: om 8.30u ’s morgens. Online boodschappen doen? De uitvinding van de eeuw. Uit hun voegen barstende café’s, winkelslenterstraten, beurzen, pretparken, Kinepolis, braderieën, (jaar)markten, de FNAC, etc….ZOT. Op een volle trein zitten is te doen, maar dat gefriemel op het perron tijdens het wachten…Bah. En ik kan toch geen alleenstaand geval zijn? 

De oorzaak? Geen idee. Misschien een te hoge dosis misantropie, misschien een van die autistische trekjes, misschien lafheid. Ben ik gewoon oud en bitter aan het worden? Het heeft er alleszins voor gezorgd dat ik serieus ga zitten schrappen in het lijstje concerten dat ik had willen meepikken. Ik wil geen saaie burger zijn die, eens hij de dertiger gepasseerd is, stopt met nu en dan het hoofd buiten steken en het houdt bij *sidder* cocoonen (nee, ik weet wel zeker dat ik m’n ‘edge’ niet aan het verliezen ben, zoals iemand al durfde te suggereren), maar met  al die negatieve gevoelens, die me meer dan eens doen denken aan de verhalen van bloggenoot Roen, begin ik het vooruitzicht me te beperken tot de beslotenheid van m’n kamer met m’n platen en boeken wel steeds meer te beschouwen als een soortement van ideaal vooruitzicht. Thoreau is de man, Walden het boek. 

En trouwens: als ik terugdenk aan het (nochtans geweldige) concert van Elvis Costello & Allen Toussaint op het Blue Note Festival in Gent deze zomer, en dan vooral hoe het benauwende gevoel ervoor zorgde dat ik na anderhalve song uit de tent vluchtte en het concert buiten het gewoel verder volgde, dan bekruipt me nog maar eens de angst dat op zo’n moment de stoppen eens gaan doorslaan, de korte lont echt op geraakt en dingen gebeuren die ik niet wil. 

Dit gezegd zijnde beloof ik minder geleuter in de toekomst. Ik heb bvb. wat goeie dingen gelezen waar ik misschien iets over te vertellen heb. En het volgende bericht krijgt een “feel good”-tag!

Trouwens: William Parker, Charles Gayle en Rashied Ali spelen volgende maand in Hasselt. Samen! Op één podium. Dat is nu eens iets om naar uit te kijken, veel volk of niet.

 NP: DJ Shadow – Endtroducing…

Endtroducing…

Read Full Post »

Peking 2008

Vandaag voor de tweede keer in acht dagen gaan zwemmen. Rustig aan, een half uurtje. Zesentwintig baantjes van 25 meter. 650 meter peddelen. Tof jong!

NP: Vincent Gallo – When (stilaan onder de huid aan ’t kruipen, met dank aan Jan) 

Vincent Gallo - When

Read Full Post »

Een roman die bijna evenveel prijzen als lezers kreeg en in m’n omgeving door verschillende mensen bejubeld werd. Dan plots gevonden in de beste tweedehandszaak van Brussel, waar een exemplaar lag voor de ronde som van 1 euro. En het is waar wat de mensen zeggen: Haddons The Curious Incident Of The Dog In The Night-Time is een mooi, grappig en ontroerend boek, dat zowel bij jongeren als volwassenen met een hartslag in de smaak kan vallen. Het uitgangspunt van het boek – laat een vijftienjarige autist het verhaal vertellen – had kunnen uitdraaien op een melig stukje pulp dat het al te makkelijk zou moeten hebben van goedkope effecten (geef toe: laat een boek/verhaal vertellen door een kind, een achterlijke of Bert Anciaux en gejammer is onvermijdelijk), en dat is het gelukkig niet geworden.

 Natuurlijk buit Haddon het gegeven van de naïeve/onbetrouwbare verteller uit: de boek-in-het-boek-aanpak is sowieso al een garantie op interesse, maar laat het vertellen door een autist die de wereld rondom hem niet begrijpt en je krijgt een situatie waarbij je als lezer vaak meer weet, preventief medelijden kan hebben of door je voorkennis kan gaan vooruitblikken. Christopher heeft als autist bovenal behoefte aan zekerheden en eenduidigheid, iets dat hij in een volwassenenwereld van leugens en gebrek eenduidigheid moeilijk kan vinden. Hij houdt niet van metaforen, van onvoorspelbaarheid, van chaos, en zorgt ervoor zijn leven in de mate van het mogelijk orde te geven. Dit door vaste schema’s en planningen (die in het boek worden opgenomen), orde, routine en een obsessie met structuren en getallen. Dat heeft gevolgen tot in de details: de hoofdstukken zijn genummerd volgens de priemgetallen, en verder heeft de jongen ook een zwak voor lijstjes, schema’s, grafieken, fysica en wiskunde. De ondubbelzinnige wereld, vrij van ironie, multi-interpreteerbaarheid en twijfel.

Beginnen doet het boek met een onalledaags gegeven: Christopher vindt op een nacht de hond van een buurvrouw met een mestvork in zijn lijf. Het is zijn missie om te achterhalen wie deze moord op zijn geweten heeft en dat is meteen ook het verhaal dat hij gaat vastleggen in zijn boek. Het bijzondere (iets dat voorspelbaar is tenzij het een auteur betreft met bakken talent)  is dat het boek, net doordat het verteld is door iemand die het functioneren van een maatschappij niet door heeft, de vreemde machinaties die schuil gaan achter zo’n maatschappij goed weergeeft, of duidelijk maakt dat veel dat we voor gewoon aannemen, echt wel vreemd is. En wat is er is godsnaam mis meteen boek dat doet grijnzen, blozen van gêne en meeleven en bovendien op regelmatige tijdstippen ook nog eens herkenbaar is? Up yours, Harry Potter. (****) 

NP: John Lee Hooker – Don’t Turn Me From Your Door (“St-t-t-t-tuttering Blues”)

Read Full Post »

In Always Outnumbered, Always Outgunned (1998), het eerste deel van een nieuwe serie, voert Mosley na Easy Rawlins een nieuw sterk hoofdpersonage ten tonele: Socrates Fortlow, een achtenvijftigejarige zwarte die zevenentwintig jaar opgesloten zat voor dubbele moord en verkrachting en nu probeert te overleven in een chaotische maatschappij die intussen afscheid heeft genomen van de zekere stabilititeit die er voor zijn opsluiting nog heerste. Fortlow is een man van principes die ondanks een enorm schuldgevoel zijn deeltje respect en waardigheid opeist, maar tegelijkertijd beseft dat hij door de gevangenisstempel weinig krediet mag verwachten. In de gevangenis kon Fortlow, een beer met “rock-breaking hands” die consequent als een muur van spieren wordt voorgesteld, zijn mannetje staan en overleven door z’n lompe kracht, maar in de straten van L.A. is hij de opgejaagde die geen stap verkeerd mag zetten of zijn herwonnen vrijheid (die er niet altijd een is) wordt hem ontnomen. 

Het boek bestaat uit vijftien hoofdstukken, die eigenlijk zowel op zichzelf staan (heel wat ervan werden apart in magazines gepubliceerd, waardoor de vermelding van zijn opsluiting in zowat elk hoofdstuk/verhaal terugkomt), maar ook als een geheel gezien kunnen worden. In elk verhaal staat een gebeurtenis centraal (waar in latere verhalen naar wordt verwezen), of een probleem waar Fortlow mee in aanraking komt. Ondanks de oppervlakkig realistische stijl van de roman wil het boek dus meer dan dat zijn. De naam Socrates lijkt Mosley doelbewust gekozen te hebben, om problemen uit de filosofie, moraal, ethiek te benaderen van een onalledaags perspectief.  

Het gaat daarbij niet enkel over de overlevingsstrijd, maar vaak precaire situaties en vraagstukken over levenskwesties die Socrates voor een problematische keuze stellen. Niet handelen reduceert het risico op problemen tot een minimum, maar het ontneemt hem ook de menselijkheid die hem eraan herinnert wat hem doet overleven. Zo neemt hij een jonge jeugddelinquent met gewetensproblemen onder zijn hoede (“Crimson Shadow”), gaat hij een woordenduel aan met een jonge crimineel (“The Thief”), probeert hij een jobkans af te dwingen (“Equal Opportunity”), schrijft hij een brief aan een oude geliefde (“Letter To Theresa”) en helpt hij een vriend bij diens euthanasie (“Last Rites”). 

Always Outnumbered, Always Outgunned (de titel verwijst dan ook naar de situatie van de zwarten die ook in tijden van revolutie en rellen (zie de Rodney King-affaire en de nasleep ervan) het onderspit zullen moeten delven)  is geen vrolijk boek, daarvoor is de wereld die Mosley rondom Fortlow schetst te onvoorspelbaar, gewelddadig en verloederd en zijn de inwoners te gedesillusioneerd. Dat de eenzaat er in slaagt enigszins overeind te blijven heeft hij naast zijn indrukwekkende carrure, dan ook vooral te danken aan een onverzettelijk die op een bijna cartooneske manier in de verf wordt gezet. Het is grimmige, maar vitale literatuur die zijn eigen gewelddadige spanning amper onder controle houdt en kracht haalt uit het besef dat een mens zelf instaat voor zijn daden en handelingen en keuzes kan maken. Daarenboven is het een boek dat het niveau van Mosleys misdaadromans makkelijk haalt. (****) 

NP: The National – Boxer

The National - Boxer

Read Full Post »

Brains

Momenteel Mark Haddons The Curious Incident Of The Dog In The Night-Time (later meer daarover) aan het lezen, een roman geschreven vanuit het perspectief van een vijftienjarige met het Aspergersyndroom, een vorm van autisme. De ‘eigenaardige’ gedragingen en formuleringen van de jongen deden me al meer dan eens aan mezelf denken. Ik heb dan ook al vaak gedacht dat ik een milde vorm van autisme heb, een obsessive-compulsive disorder (dwangneurosen), of een combinatie van allerhande dingen waarvoor vast heel veel fancy words uitgevonden zijn. Ik heb weinig de behoefte om sociaal contact te zoeken (een week alleen thuis zijn zonder een mens aan te moeten spreken, dat is een uitstékend scenario!), merk vaak dat ik bepaalde routines en stappen niet kan overslaan zonder nerveus te worden, kan enorm opgaan in repetitieve, routineuze bezigheden en onzin zoals het opstellen van totaal nutteloze lijstjes, etc. Nu, veel van die dingen komen zo vaak voor dat ze eerder ‘normaal’ zijn (normaal is uiteindelijk ook maar wat door een meerderheid als gepast en onschadelijk wordt ervaren), maar als ik zo eens de lijst af ga, dan ben ik er toch vrij zeker van dat het soms wel wat ver gaat (al zal een ander er niet veel van merken, ik ben Monk niet). Boleuzia comes clean, een ik-ik-ik-bericht:

Eten & drinken

– De verschillende bestanddelen van een maaltijd (bvb. vlees, groenten, aardappelen) mogen elkaar niet raken op het bord (tenzij ze op voorhand al gemengd waren)

Vlees/vis ligt aan de rechterkant

– Mijn glas staat rechts van m’n bord

Als er een label/tekening op dat glas staat, is het naar mij gericht

– Het ingrediënt dat ik het minst graag heb peuter ik er uit voor ik aan de rest begin (al kan ik je wijsmaken dat het net m’n favoriet is) 

Bewegen

– Als ik een trap op ga begin ik met m’n linkervoet (dit zou normaal zijn voor rechtshandigen?)

– Als ik met m’n vriendin rondloop, dan wandel ik steeds rechts van haar

– In de trein zit ik met m’n rechterzij tegen het raam/de wand (ik sta liever recht dan “links” te zitten)

– Ik loop altijd aan de rechterkant van de straat (tenzij ik links moet zijn)

– Ik verlaat nooit het huis zonder boek én muziek bij me. Als ik nog minder dan honderd pagina’s te gaan heb in dat boek, dan neem ik er twee mee. Het idee dat ik niks in de buurt heb om te lezen als ik de kans/tijd/goesting heb, is bijzonder enerverend 

Lijstjes

– Ik kende als kind alle landen van de wereld en hun hoofdsteden. Niet omdat dat moest of om op te scheppen of te winnen bij het kwissen, maar omdat ik het wilde. Omdat lijstjes rust geven. Sinds de val van de Muur en de disintegratie van de voormalige Sovjet-Unie ben ik er echter niet meer zo fanatiek in

– Ik weet van de meeste landen bij benadering hoe groot ze zijn (in km²), bvb. Spanje is 505.000 km², Israël 22.100 km², Andorra 470 km², Polen 313.000 km²

– Ik ken alle 50 staten van de Verenigde Staten met hun hoofdsteden

– Ik denk dat ik alle 43 presidenten van de Verenigde Staten nog ken, in chronologische volgorde

– Ik ken de naoorlogse Tourwinnaars in chronologische volgorde, ook al heb ik de lijst al in geen 20 jaar bekeken

– Ik heb een zwak voor albumtitels en jaartallen, en maakte er vroeger een sport van om die in mezelf af te rammelen (goed om bij in slaap te vallen, tenzij ik vast zat, want dan moest ik opstaan en nakijken of Unconditionally Guaranteed van Captain Beefheart nu van 1974 of 1975 was), bijgevolg ken ik de discografieën van tientallen artiesten, in chronologische volgorde. Nutteloos!

– Ik weet ongeveer van alle boeken en CD’s die ik ooit kocht nog hoeveel ik ervoor betaalde en waar ik ze kocht. Een tijdje wist ik ook hoeveel songs er op die CD’s stonden, hoe die songs heetten, wie de plaat geproduceerd had, welke sessiemuzikanten meededen, etc, maar daar let ik nu niet meer (zo erg) op 

Cijfers

– Ik was geen krak in wiskunde, maar had wel een zwak voor cijfers.

– Statistiek vond ik tof

– Net als tafels en kwadraten aframmelen

– Ik word nerveus als iemand in een spelprogramma (of rond me) niet meteen weet hoeveel bvb. 19 x 23 is, of 26 x 144

– Misschien het meest (enige?) excentrieke: ik tel letters. Zowel van ondertitels op tv, als van bijsluiters, etiketten, reclameboodschappen, als van dingen die mensen tegen me zeggen. Als iemand bekent “Ik kocht gisteren De geschiedenis van het kleurpotlood in drie delen”, dan weet ik redelijk snel dat die zin bestaat uit 58 letters. Dat gebeurt o.m. door groepjes van vijf/tien letters te vormen via een visualisering, bvb. “ik kocht gis / teren de ges / chie van het / denis kleur / potlood len / in drie de”. Dit is soms ook de meest enerverende ergernis, vooral als er geen einde komt aan de woordenvloed (zo snel ben ik nu ook weer niet). 

Edit: een van de meer aangename die ik vergeten was: scores toekennen! Niet enkel aan platen, films, boeken en pizza’s, maar ook gebouwen, optredens, het weer (zon is geen garantie op onderscheiding), stylo’s en allerhande schunnige toestanden.

Andere

– Ik word niet graag aangeraakt door vreemde mensen

– Ik spreek mensen (mondeling) nooit aan met “mevrouw/meneer” of met hun titels (professor, dokter, etc). Ik probeer dat te omzeilen zonder onbeschoft te worden. Geen idee waarom, ik krijgt het niet over m’n lippen. Het heeft niks te maken met een gebrek aan respect.

– Boeken, CD’s en LP’s staan alfabetisch per artiest/schrijver, en dan chronologisch, gerangschikt. Van die rommelige stapels en hoopjes en ‘CD’s-als-onderlegger’… des duivels.

– Ik gebruik nooit de ‘shuffle’/’random’-knop om naar muziek te luisteren. Ik word daar wild van. Afschaffen, die optie. Een boek begin ik ook niet op een willekeurige pagina

– Als ik een film wil zien, maar hij is al vijf minuten bezig, dan wil ik niet meer kijken. Alles of niks

– Als ik een serie tien afleveringen lang volg, en ik mis de elfde episode, dan stop ik met kijken (en schakel achteraf over naar DVD’s, indien mogelijk), in plaats van bij #12 opnieuw in te pikken. Alles of niks, dus.

– Ik heb iets tegen de kleur groen (in kleding, interieurs,…), vooral in combinatie met ‘appelblauwzee’

– Mensen die me niet kennen (allemaal, behalve ouders, vriendin en een paar vrienden) beschouwen me vaak als een onverstoorbaar baken van rust. What do they know? Ik ken zelden rust. 

Voor de rest: ik ben écht geen moeilijk mens, denk ik (zo lang ik met rust gelaten wordt toch, ha!).  En u?

NP: Led Zeppelin – Led Zeppelin I (hun beste!)

Led Zeppelin - I

Read Full Post »

Stand-up comedy (1)

“Ze hebben alles om een palmares van hier tot in China op te bouwen”- Gella ‘mijn lijf, mijn kuif’ Vandecaveye over de Belgische judoka’s.

Steeds een bron van jolijt en bij moment van uiting (het is steeds een beetje bang billen dichtknijpen) reeds tot klassieker gebombardeerde onliners, ons Hella.

NP: De ultieme rock-‘n-rollplaat.

LLOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOORRRDDDD!!

Read Full Post »

Warren Zanes - Dusty In Memphis

Het eerste deel uit de 33 1/3-reeks van Continuum (2003) werd geschreven door Warren Zanes, in de jaren tachtig mede-oprichter van rootsrockband The Del Fuegos (hun debuut The Longest Day kan ik iedereen die het wil horen aanbevelen) en intussen professor in de culturele studies. Goed volk dus om een nieuwe, veelbelovende serie op gang te brengen, en dat gebeurt meteen met een niet echt voor de hand liggende plaat. Niet dat ik Dusty In Memphis geen goed album vind, verre van: terwijl ik het vroeger wat bombastisch vond en een iets zwakkere, vaag Europees klinkende tegenhanger van de albums die Aretha Franklin en Co. opnamen voor het Atlantic-label, ben ik het steeds meer gaan waarderen voor wat het is: een combinatie van Europees drama en Amerikaanse groove, van theatraliteit uit een traditie van suikerpop en lenige gespierdheid uit het zuiden van de verenigde staten. Sommige songs, zoals “Son Of A Preacher man” en “Just A Little Lovin’” hebben die nauwelijks weggestoken sensualiteit van zweterige sixties-soul, maar daar tegenover staan dan tracks als “The Windmills Of Your Mind” en “In The Land Of Make Believe”, barokke mini-opera’s in puurste Bacharach-traditie. Het is iets dat de dag van vandaag amper nog wordt opgemerkt, maar beluister de plaat na een reeks albums van Franklin en Wilson Pickett en het verschil wordt meteen duidelijk. 

Nu, wat het boek niet in petto heeft: je komt als lezer zo goed als niets te weten over de omstandigheden waarin de plaat werd opgenomen, hebt het raden naar het leven en zijn van Dusty Springfield in die periode en hoe ze ontvangen werd door haar Amerikaanse gastheren. Zanes haalt even aan dat Springfield voor 1969 uit een andere school van kauwgomballenpop kwam, maar verder inzicht: nada. Het ware nochtans leuk geweest als de plaat werd gekaderd in het volledige oeuvre. Ook geen verhalen over de studio, de sfeer tussen de muzikanten, het opbouwen van de songs, de opnamesessies, het toevoegen van arrangementen, de muzikanten en hun achtergrond zelf (toch essentieel, niet?). Er wordt even aangehaald dat oorspronkelijk een lijst van 80 songs werd voorgelegd aan Springfield, waarvan uiteindelijk 11 songs de plaat haalden, maar nergens wordt duidelijk gemaakt waarom net die songs uitgebracht werden. Dat soort antwoorden wilde Zanes blijkbaar niet geven.

Nochtans belooft de introductie van het boek heel wat, als Zanes een gevoel beschrijft dat muziekfanaten maar al te goed kennen: “As is abundantly clear to any record lover, certain albums come to be attached to distinct periods in one’s life, inadvertently becoming emblems of happy, desperate or even notably dull life phases, in this way assuming a sometimes surprising associational power. They can take us back to a time and give us a strong whiff of whatever was in the air. How often have we seen another person disappear into memory’s deeper reaches when a particular long player comes on? That person has gone somewhere. If as humans we can access only a fraction of all that is stored in memory’s vaults, sometimes a single song will give us quick access to those vaults, and in a manner that could only be described as uncanny. Some albums can’t be listened to for just this reason. Others might recall a prefect day and be loved for just such an ability to transport us (…)” Van herkenbaarheid gesproken, eindelijk zo’n kerel die voelt wat jij voelt, maar het dan ook nog eens weet te verwoorden.

Dusty In Memphis (original)

En het gaat bij hem ook verder dan al dat associatief gedoe: “(…) there is a class of recordings that belong to a still more elevated category. When, above, I refer to albums that “return to the player even as the world around them changes”, I am referring to just such a class. The relevance of these albums transcends the one-to-one correspondence whereby, for instance, the Gun Club’s Fire Of Love, through some curious shape-shifting capacity, comes to embody the spring of 1982 (…) The recordings that go beyond that level of correspondence become emblems of more than just one passage in our lives, they become (…) emblems of us, artefacts of self-definition. Such special albums rattle our cages again and again (and sometimes we use them, with limited success, to rattle the cages of others). It’s hard to say why. But that’s what they do.” Voilà, als dat niet de belofte is van het uit de doeken doen van een amoureuze affaire tussen man en plaat, luisteraar en muziek. Aan het einde van de inleiding voegt hij er zelfs er aan toe dat het feit dat de plaat belangrijk is voorafgaat aan het eerste woord dat in het boek gezegd werd, dat de waarde van Dusty In Memphis een vooraf bepaald gegeven is, een premisse die niet te ontkennen valt.  

Warren Zanes is een beter schrijver dan Wolk (Live At The Apollo), maar terwijl die laatste z’n boekje té vol probeerde te stoppen met lijstjesmateriaal, lijkt het Zanes helemaal niet te doen om de plaat zelf, maar een groter, vager kader, nl. dat van “the South”, hoe ze wordt gepercipieerd, tot onderwerp van mythologie gemaakt wordt en, als locatie voor de opnames van Dust In Memphis, iets is dat de opnames alleen maar kon doordringen, zowel via de studio, de muzikanten, als alles dat ermee te maken had. De introductie biedt een glimp van wat de plaat betekent voor Zanes, en het nawoord, een interview met ooggetuige Stanley Booth, bevat wat concrete informatie, maar de vier hoofdstukken ertussen – 100 pagina’s tekst – vertellen minder over de plaat dan de liner notes die je kan vinden bij de Deluxe Edition van het album van een paar jaar geleden. 

Wat dan wel? Een hoofdstuk vol memoires over o.m. die Stanley Booth, een enigmatisch figuur die een boek zou schrijven over een tournee van de Rolling stones, geen onbekende was in het muzikantenmilieu in Memphis, en gevraagd werd om liner notes te schrijven bij de orginele versie van Dusty In Memphis. Hier poneert Zanes ook voor het eerst zijn stelling dat er een cultureel landschap is dat begrepen moet worden om de charme, de waarde, het “anders zijn” van de plaat te vatten. Geen paniek voor degene die nooit in Amerika is geraakt, boven of onder de Mason-Dixon lijn, in of buiten de Bible Belt: het zich bewust zijn van een door populaire verbeelding geschapen beeld van het zuiden, de vorming van de mythe, is al een aardige stap op weg. Het zuiden is immers al zo lang onderworpen aan definiering, door outsiders én insiders, door serieuze denkers en zwanzers, dat niemand er nog een idee van heeft wat eigenlijk waarheid is en wat fictie, en waar de scheidingslijn tussen de twee zich ergens bevindt. Het is enkel een feit dat outsiders die ernaar op zoek zijn/waren of ermee geconfronteerd werden, of het nu ging om The Band (Canadezen) of Springfield (eigenlijk Mary O’Brien uit Londen, Engeland) wel aan den lijve zullen ondervinden dat het gaat om een totaal andere wereld down there

 Dusty Springfield - 60s Compilatie

Een tweede hoofdstuk handelt voornamelijk over de tot icoon uitgegroeide Jerry Wexler. Als een van de grote figuren bij Atlantic, samen met de twee Erteguns, Arif Mardin en Tom Dowd, was Wexlers invloed op de populaire cultuur van de voorbije vijftig jaar ongetwijfeld enorm, maar dat verklaart niet waarom Zanes zelfs zo ver gaat om het te hebben over Wexlers vroegtijdig geaborteerde carrière als literair schrijver. Het is wel best boeiend om te lezen hoe Wexler wordt betrokken bij het debat over mythevorming en authenticiteit waarbij hij, net als bvb. Alan Lomax, maar dan anders, bijdraagt aan het vastleggen van de zuiderse spirit, en het onbegrip dat het kan veroorzaken voor buitenstaanders. 

Zo is het algemeen bekend dat de opnames voor Springfield zelf ook erg hectisch waren. Herhaaldelijk wordt in liner notes, muziekoverzichten én in dit boekje verwezen naar Springfield als een ‘getroubleerd’ persoon, een zo sterk door onzekerheden en twijfels getormenteerd individu, dat het enige antwoord puur theater of een rollenspel kon zijn. Dat ging effectief zo ver dat de ooggetuigen het decennia later nog steeds hebben over de uren die de perfectionistische Springfield doorbracht met maquilleren en omkleden. Later zou duidelijk worden dat Springfield zo geïntimideerd was dat haar vocals later pas, in New York, zouden opgenomen worden. 

Het derde hoofdstuk bevat vooral terug memoires en schetst hoe Zanes’ eigen visie op het zuiden gestalte kreeg. De hoofdbrok werd bewaard voor het vierde en laatste hoofdstuk, een gewichtie lap tekst waarin Zanes het volkse laat voor wat het is, en zijn tekst begint vol te stouwen met academische bedenkingen, filosofische beschouwingen en praat die waarschijnlijk goed was om heel wat muziekfans op zoek naar een lekker weglezend brokje infotainment over hun favoriete plaat op stang te jagen. Het gaat immers over de aan het zuiden toegekende authenticiteit, en hoe die op allerhande manieren gemanipuleerd wordt. Dit is niet enkel het geval bij degenen die vanop afstand iets concreet nodig hebben om naar te verwijzen, maar zelfs ook bij de rechtschapen antropoloog die onbezoedeld de feiten wil weergeven/registreren. Ook chroniqueur Alan Lomax kan volgens Zanes dus niet als onschuldig beschouwd worden, net omdat Lomax bovenal een voorkeur had voor een statische waarheid, een wereld die in zijn geval aansloot bij de voorgeprogrammeerde visie die hij had op de “Afrikaanse” puurheid van de zwarte muzikant. Voor verandering, verschuiving van idiomen, een poging om dat verleden los te laten, was daarbij geen plaats. Lomax wilde eerst en vooral zijn eigen beeld op dat zuiden bevestigd zien en was, al dan niet bewust, bereid een oogje dicht te knijpen. Lomax deed immers ook niet liever dan bluesnegers laten opdraven in een werkplunje. For real. Ook dat heeft gevolgen voor de visie op het zuiden in popcultuur, als een wereld waar de “pure zwarte” nog “echte” muziek maakt.

 Dusty In Memphis (Remastered / Deluxe Edition)

De stereotypering van dat zuiden kan alle kanten uitgaan én kan, zoals Zanes beweert, zowel iets hebben van een dystopie als een utopie. Nu wordt het zuiderse universum eens voorgesteld als een natuurlijke leefwereld die ver verwijderd is van het artificiële van het door de blanken opgebouwde noorden, een wereld die puur is, seksueel is, waar traditie in ere wordt gehouden, waar waarden bestaan, waar de mens echt is. Anderzijds kan het ook leiden tot portretteringen die het hebben over incest, debiliteit, racisme en geweld (de goed vs. kwaad-tegenstellingen die een constante zijn in de literaire Southern Gothic-traditie en recent ook uitgebreid aan bod kwamen in de muziekdocumentaire Searching For The Wrong-Eyed Jesus (2005) met o.m. Jim White en Johnny Dowd). Zelfs een pionier als Lomax speelde op die manier dus niet eerlijk het spelletje. Het toekennen van een zekere authenticiteit suggereert immers een zekere pretentie (hij die toekent stelt er zich nog eens boven), plus door die authenticiteit te erkennen slaagt diegene er ook nog eens in zichzelf bij die authenticiteit te betrekken en credibiliteit te geven. Want authenticiteit, dat wil elk mens. Het stelt heel wat discussies over blues, roots en traditionele muziek in het algemeen een beetje in een ander daglicht. 

Het is allemaal interessante materie die kan leiden tot boeiende discussies, maar je leert natuurlijk wel geen concrete kloten bij over Dusty In Memphis. Het is natuurlijk wel duidelijk dat Zanes wil suggereren dat Springfield, als proponent van een cultuur van bombast en theatraliteit, van maskers en van acteren, misschien wel de ideale outsider was om het zuiden binnen te treden en voelbaar te maken voor niet-ingewijden. Probleem: de ongemakkelijkheid die Springfield daarbij moet gevoeld hebben, wordt nul komma nul uitgediept en op geen enkel moment tastbaar gemaakt, waardoor je als lezer toch beroofd wordt van het hoofdgerecht waar je naar zat uit te kijken. Springfield blinkt vooral uit in afwezigheid, wat een gemiste kans. 

Zanes raast dus verder over antropologie, “identificatie als omweg”, authenticiteit, zwarte visies op een voornamelijk zwarte cultuur en sociaal theater, maar vergeet vooral iets concreets te vertellen over datgene wat de titel en de reeks beloofde: het album Dusty In Memphis. Daardoor is het boek ideaal voer voor volk dat graag een intellectueel en academisch discours afsteekt over muziek (op zich geen zonde, natuurlijk), maar als je inzicht wil krijgen in het opnameproces, de bijzondere charme van de muziek, de stijl van Springfield en de diversiteit van de songs, dan ben je beter af met de Deluxe Edition (met de groene cover), die een voorwoord bevat van Elvis Costello, en liner notes van Jerry Wexler (co-producer), Arif Mardin (arrangementenman), Tom Dowd (engineer) en Stanley booth. (**(*))

NP: Dusty Springfield – Dusty In Memphis (ah ja)

(edit: mijn excuses als bovenstaande te lang, te saai, te onsamenhangend is. dit is een blog en ik denk niet echt na voor ik begin te tokkelen. ramblin’ man, hee haw!)

Read Full Post »

Transamerica

Transamerica

Uit 2005, van regisseur Duncan Tucker. Zo een van die kleinschalige films die op alle vlakken onopmerkelijk is, maar door de kracht van één element met geheven hoofd overeind blijft (in iets mindere mate was dat in deze contreien ook al het geval met De Hel van Tanger). Deze film wordt volledig opgehangen aan het ronduit gewéldige acteerwerk van Felicity Huffman, die vooral bekend is van successerie Desperate Housewives en als real-life echtgenote van William H. Macy (Fargo, Magnolia, etc). Oppervlakkig gezien is Transamerica (de titel zegt het al) een road movie, maar er is meer aan de hand. Dat gebeurt wel vaker onder het oppervlak. Hm.

Huffman (die naam alleen al) speelt een transseksueel (dat zegt de titel ook) uit L.A. die na de nodige voorbereidende medische ingerepen nog maar een week verwijderd is van de operatie die een ‘echte’ vrouw van haar zal maken, maar dan te horen krijgt dat ze een zoon heeft in een New Yorkse gevangenis. Huffman gaat naar New York om haar zoon te halen en grijpt de kans aan om tijd met hem door te brengen op weg naar L.A., waar zoonlief, een straathoertje dat niet weet dat die ietwat vreemde vrouw eigenlijk zijn vader is, carrière hoopt te maken in de porno-industrie. 

Geen enkel nevenpersonage weet echt te boeien (Kevin Zegers is ronduit flets als zoon Toby), de structuur is zo voorspelbaar als wat, de scènes met de (groot)ouders naar het einde zijn een anticlimax van formaat, en toch weet de film te imponeren, al is dat dus volledig de verdienste van Huffman. Voor een actrice is het sowieso al een uitdaging om een vent te spelen die een vrouw wil worden, maar ze wordt ook nog eens verondersteld een uiterlijk te hebben dat voor de personages overtuigend kan zijn als vrouw en voor de kijkers als man/vrouw. Zowel qua uiterlijk, stemgeluid, gedrag als tics blinkt Huffman uit, met een subtiliteit, en geloofwaardige controle over haar emoties die het weekendfilmniveau overstijgt.

Een typisch geval van een film waar een pak meer in had gezeten, eentje die terwijl je hem bekijkt nu en dan zelfs wat irriteert, maar achteraf toch enige voldoening schenkt, omdat het acteerwerk (terecht bedacht met een Oscarnominatie, een Emmy Award en een Golden Globe Award) en enkele grappige/absurde dialogen en oneliners (“My body may be a work-in-progress, but there is nothing wrong with my soul”)  gelukkig datgene zijn dat je er aan overhoudt. (***) 

NP: Bad Brains – Build A Nation

Bad Brains - Build A Nation

Read Full Post »

X-Men: The Last Stand

X-Men 3: The Last Stand

Van Brett Ratner (2006). Goed, net als de vorige twee, maar kom me niet vragen wat er allemaal precies in gebeurde (nu ja, Halle Berry gebeurde, dat weet ik wel nog). Platen die ik vijftien jaar geleden voor het laatst hoorde kan ik me perfect voor de geest halen (als ik ze goed vond, tenminste), maar zo’n dingen vervliegen dan weer als een scheut aceton op een traptapijt. (***1/2)

NP: Wire – Send

 Wire - Send

Read Full Post »

Older Posts »

%d bloggers liken dit: