
Het eerste deel uit de 33 1/3-reeks van Continuum (2003) werd geschreven door Warren Zanes, in de jaren tachtig mede-oprichter van rootsrockband The Del Fuegos (hun debuut The Longest Day kan ik iedereen die het wil horen aanbevelen) en intussen professor in de culturele studies. Goed volk dus om een nieuwe, veelbelovende serie op gang te brengen, en dat gebeurt meteen met een niet echt voor de hand liggende plaat. Niet dat ik Dusty In Memphis geen goed album vind, verre van: terwijl ik het vroeger wat bombastisch vond en een iets zwakkere, vaag Europees klinkende tegenhanger van de albums die Aretha Franklin en Co. opnamen voor het Atlantic-label, ben ik het steeds meer gaan waarderen voor wat het is: een combinatie van Europees drama en Amerikaanse groove, van theatraliteit uit een traditie van suikerpop en lenige gespierdheid uit het zuiden van de verenigde staten. Sommige songs, zoals “Son Of A Preacher man” en “Just A Little Lovin’” hebben die nauwelijks weggestoken sensualiteit van zweterige sixties-soul, maar daar tegenover staan dan tracks als “The Windmills Of Your Mind” en “In The Land Of Make Believe”, barokke mini-opera’s in puurste Bacharach-traditie. Het is iets dat de dag van vandaag amper nog wordt opgemerkt, maar beluister de plaat na een reeks albums van Franklin en Wilson Pickett en het verschil wordt meteen duidelijk.
Nu, wat het boek niet in petto heeft: je komt als lezer zo goed als niets te weten over de omstandigheden waarin de plaat werd opgenomen, hebt het raden naar het leven en zijn van Dusty Springfield in die periode en hoe ze ontvangen werd door haar Amerikaanse gastheren. Zanes haalt even aan dat Springfield voor 1969 uit een andere school van kauwgomballenpop kwam, maar verder inzicht: nada. Het ware nochtans leuk geweest als de plaat werd gekaderd in het volledige oeuvre. Ook geen verhalen over de studio, de sfeer tussen de muzikanten, het opbouwen van de songs, de opnamesessies, het toevoegen van arrangementen, de muzikanten en hun achtergrond zelf (toch essentieel, niet?). Er wordt even aangehaald dat oorspronkelijk een lijst van 80 songs werd voorgelegd aan Springfield, waarvan uiteindelijk 11 songs de plaat haalden, maar nergens wordt duidelijk gemaakt waarom net die songs uitgebracht werden. Dat soort antwoorden wilde Zanes blijkbaar niet geven.
Nochtans belooft de introductie van het boek heel wat, als Zanes een gevoel beschrijft dat muziekfanaten maar al te goed kennen: “As is abundantly clear to any record lover, certain albums come to be attached to distinct periods in one’s life, inadvertently becoming emblems of happy, desperate or even notably dull life phases, in this way assuming a sometimes surprising associational power. They can take us back to a time and give us a strong whiff of whatever was in the air. How often have we seen another person disappear into memory’s deeper reaches when a particular long player comes on? That person has gone somewhere. If as humans we can access only a fraction of all that is stored in memory’s vaults, sometimes a single song will give us quick access to those vaults, and in a manner that could only be described as uncanny. Some albums can’t be listened to for just this reason. Others might recall a prefect day and be loved for just such an ability to transport us (…)” Van herkenbaarheid gesproken, eindelijk zo’n kerel die voelt wat jij voelt, maar het dan ook nog eens weet te verwoorden.

En het gaat bij hem ook verder dan al dat associatief gedoe: “(…) there is a class of recordings that belong to a still more elevated category. When, above, I refer to albums that “return to the player even as the world around them changes”, I am referring to just such a class. The relevance of these albums transcends the one-to-one correspondence whereby, for instance, the Gun Club’s Fire Of Love, through some curious shape-shifting capacity, comes to embody the spring of 1982 (…) The recordings that go beyond that level of correspondence become emblems of more than just one passage in our lives, they become (…) emblems of us, artefacts of self-definition. Such special albums rattle our cages again and again (and sometimes we use them, with limited success, to rattle the cages of others). It’s hard to say why. But that’s what they do.” Voilà, als dat niet de belofte is van het uit de doeken doen van een amoureuze affaire tussen man en plaat, luisteraar en muziek. Aan het einde van de inleiding voegt hij er zelfs er aan toe dat het feit dat de plaat belangrijk is voorafgaat aan het eerste woord dat in het boek gezegd werd, dat de waarde van Dusty In Memphis een vooraf bepaald gegeven is, een premisse die niet te ontkennen valt.
Warren Zanes is een beter schrijver dan Wolk (Live At The Apollo), maar terwijl die laatste z’n boekje té vol probeerde te stoppen met lijstjesmateriaal, lijkt het Zanes helemaal niet te doen om de plaat zelf, maar een groter, vager kader, nl. dat van “the South”, hoe ze wordt gepercipieerd, tot onderwerp van mythologie gemaakt wordt en, als locatie voor de opnames van Dust In Memphis, iets is dat de opnames alleen maar kon doordringen, zowel via de studio, de muzikanten, als alles dat ermee te maken had. De introductie biedt een glimp van wat de plaat betekent voor Zanes, en het nawoord, een interview met ooggetuige Stanley Booth, bevat wat concrete informatie, maar de vier hoofdstukken ertussen – 100 pagina’s tekst – vertellen minder over de plaat dan de liner notes die je kan vinden bij de Deluxe Edition van het album van een paar jaar geleden.
Wat dan wel? Een hoofdstuk vol memoires over o.m. die Stanley Booth, een enigmatisch figuur die een boek zou schrijven over een tournee van de Rolling stones, geen onbekende was in het muzikantenmilieu in Memphis, en gevraagd werd om liner notes te schrijven bij de orginele versie van Dusty In Memphis. Hier poneert Zanes ook voor het eerst zijn stelling dat er een cultureel landschap is dat begrepen moet worden om de charme, de waarde, het “anders zijn” van de plaat te vatten. Geen paniek voor degene die nooit in Amerika is geraakt, boven of onder de Mason-Dixon lijn, in of buiten de Bible Belt: het zich bewust zijn van een door populaire verbeelding geschapen beeld van het zuiden, de vorming van de mythe, is al een aardige stap op weg. Het zuiden is immers al zo lang onderworpen aan definiering, door outsiders én insiders, door serieuze denkers en zwanzers, dat niemand er nog een idee van heeft wat eigenlijk waarheid is en wat fictie, en waar de scheidingslijn tussen de twee zich ergens bevindt. Het is enkel een feit dat outsiders die ernaar op zoek zijn/waren of ermee geconfronteerd werden, of het nu ging om The Band (Canadezen) of Springfield (eigenlijk Mary O’Brien uit Londen, Engeland) wel aan den lijve zullen ondervinden dat het gaat om een totaal andere wereld down there.

Een tweede hoofdstuk handelt voornamelijk over de tot icoon uitgegroeide Jerry Wexler. Als een van de grote figuren bij Atlantic, samen met de twee Erteguns, Arif Mardin en Tom Dowd, was Wexlers invloed op de populaire cultuur van de voorbije vijftig jaar ongetwijfeld enorm, maar dat verklaart niet waarom Zanes zelfs zo ver gaat om het te hebben over Wexlers vroegtijdig geaborteerde carrière als literair schrijver. Het is wel best boeiend om te lezen hoe Wexler wordt betrokken bij het debat over mythevorming en authenticiteit waarbij hij, net als bvb. Alan Lomax, maar dan anders, bijdraagt aan het vastleggen van de zuiderse spirit, en het onbegrip dat het kan veroorzaken voor buitenstaanders.
Zo is het algemeen bekend dat de opnames voor Springfield zelf ook erg hectisch waren. Herhaaldelijk wordt in liner notes, muziekoverzichten én in dit boekje verwezen naar Springfield als een ‘getroubleerd’ persoon, een zo sterk door onzekerheden en twijfels getormenteerd individu, dat het enige antwoord puur theater of een rollenspel kon zijn. Dat ging effectief zo ver dat de ooggetuigen het decennia later nog steeds hebben over de uren die de perfectionistische Springfield doorbracht met maquilleren en omkleden. Later zou duidelijk worden dat Springfield zo geïntimideerd was dat haar vocals later pas, in New York, zouden opgenomen worden.
Het derde hoofdstuk bevat vooral terug memoires en schetst hoe Zanes’ eigen visie op het zuiden gestalte kreeg. De hoofdbrok werd bewaard voor het vierde en laatste hoofdstuk, een gewichtie lap tekst waarin Zanes het volkse laat voor wat het is, en zijn tekst begint vol te stouwen met academische bedenkingen, filosofische beschouwingen en praat die waarschijnlijk goed was om heel wat muziekfans op zoek naar een lekker weglezend brokje infotainment over hun favoriete plaat op stang te jagen. Het gaat immers over de aan het zuiden toegekende authenticiteit, en hoe die op allerhande manieren gemanipuleerd wordt. Dit is niet enkel het geval bij degenen die vanop afstand iets concreet nodig hebben om naar te verwijzen, maar zelfs ook bij de rechtschapen antropoloog die onbezoedeld de feiten wil weergeven/registreren. Ook chroniqueur Alan Lomax kan volgens Zanes dus niet als onschuldig beschouwd worden, net omdat Lomax bovenal een voorkeur had voor een statische waarheid, een wereld die in zijn geval aansloot bij de voorgeprogrammeerde visie die hij had op de “Afrikaanse” puurheid van de zwarte muzikant. Voor verandering, verschuiving van idiomen, een poging om dat verleden los te laten, was daarbij geen plaats. Lomax wilde eerst en vooral zijn eigen beeld op dat zuiden bevestigd zien en was, al dan niet bewust, bereid een oogje dicht te knijpen. Lomax deed immers ook niet liever dan bluesnegers laten opdraven in een werkplunje. For real. Ook dat heeft gevolgen voor de visie op het zuiden in popcultuur, als een wereld waar de “pure zwarte” nog “echte” muziek maakt.

De stereotypering van dat zuiden kan alle kanten uitgaan én kan, zoals Zanes beweert, zowel iets hebben van een dystopie als een utopie. Nu wordt het zuiderse universum eens voorgesteld als een natuurlijke leefwereld die ver verwijderd is van het artificiële van het door de blanken opgebouwde noorden, een wereld die puur is, seksueel is, waar traditie in ere wordt gehouden, waar waarden bestaan, waar de mens echt is. Anderzijds kan het ook leiden tot portretteringen die het hebben over incest, debiliteit, racisme en geweld (de goed vs. kwaad-tegenstellingen die een constante zijn in de literaire Southern Gothic-traditie en recent ook uitgebreid aan bod kwamen in de muziekdocumentaire Searching For The Wrong-Eyed Jesus (2005) met o.m. Jim White en Johnny Dowd). Zelfs een pionier als Lomax speelde op die manier dus niet eerlijk het spelletje. Het toekennen van een zekere authenticiteit suggereert immers een zekere pretentie (hij die toekent stelt er zich nog eens boven), plus door die authenticiteit te erkennen slaagt diegene er ook nog eens in zichzelf bij die authenticiteit te betrekken en credibiliteit te geven. Want authenticiteit, dat wil elk mens. Het stelt heel wat discussies over blues, roots en traditionele muziek in het algemeen een beetje in een ander daglicht.
Het is allemaal interessante materie die kan leiden tot boeiende discussies, maar je leert natuurlijk wel geen concrete kloten bij over Dusty In Memphis. Het is natuurlijk wel duidelijk dat Zanes wil suggereren dat Springfield, als proponent van een cultuur van bombast en theatraliteit, van maskers en van acteren, misschien wel de ideale outsider was om het zuiden binnen te treden en voelbaar te maken voor niet-ingewijden. Probleem: de ongemakkelijkheid die Springfield daarbij moet gevoeld hebben, wordt nul komma nul uitgediept en op geen enkel moment tastbaar gemaakt, waardoor je als lezer toch beroofd wordt van het hoofdgerecht waar je naar zat uit te kijken. Springfield blinkt vooral uit in afwezigheid, wat een gemiste kans.
Zanes raast dus verder over antropologie, “identificatie als omweg”, authenticiteit, zwarte visies op een voornamelijk zwarte cultuur en sociaal theater, maar vergeet vooral iets concreets te vertellen over datgene wat de titel en de reeks beloofde: het album Dusty In Memphis. Daardoor is het boek ideaal voer voor volk dat graag een intellectueel en academisch discours afsteekt over muziek (op zich geen zonde, natuurlijk), maar als je inzicht wil krijgen in het opnameproces, de bijzondere charme van de muziek, de stijl van Springfield en de diversiteit van de songs, dan ben je beter af met de Deluxe Edition (met de groene cover), die een voorwoord bevat van Elvis Costello, en liner notes van Jerry Wexler (co-producer), Arif Mardin (arrangementenman), Tom Dowd (engineer) en Stanley booth. (**(*))
NP: Dusty Springfield – Dusty In Memphis (ah ja)
(edit: mijn excuses als bovenstaande te lang, te saai, te onsamenhangend is. dit is een blog en ik denk niet echt na voor ik begin te tokkelen. ramblin’ man, hee haw!)
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...
Read Full Post »