Net als The Dying Of The Light behoort deze Cosi Fan Tutti, het vijfde deel in Dibdins Aurelio Zen-reeks, tot de meer tongue-in-cheek werken van de Britse misdaadschrijver. Deze keer is het geen binnenstebuitenkering van de klassieke whodunit, maar wil het een interdisciplinaire brug slaan naar Mozarts Cosi Fan Tutte, een opera buffa, wat een luchtiger subgenre was met Italiaanse roots. Net als in de opera (al heb ik dat wel moeten opzoeken) gaat het boek van start met twee jongelingen (in de opera jongens, in het boek meisjes) die de trouw van hun respectievelijke partners op de proef willen stellen. Ik heb er verder geen idee van of er nog veel overeenkomsten zijn, maar ik vermoed dat één en ander toch nieuw is, want Cosi Fan Tutti, dat het moderne Napels als setting gebruikt, werkt met grotendeels hedendaagse gegevens.
Napels is bijlange niet de opgeruimde, transparante stad die het pretendeert te zijn, en het strekt Dibdin tot eer dat hij het haast claustrofobisch netwerk van achter- en tussenstraatjes, stinksteegjes en smalle wandelgangetjes zo goed weet weer te geven. Dit is een labyrintisch Napels van schone schijn waar een verloren gelopen toerist snel een vogel voor de kat is. Natuurlijk is er ook nog de onvermijdelijke misdaadcomponent die sinds jaar en dag aan de stad gelinkt wordt. Inspecteur Zens postvatting in de stad is een poging van zijn oversten om hem weg te stoppen in een vergeetput.
Zen is minder gemotiveerd dan ooit en is bereid om het spelletje van een bevriende weduwe mee te spelen. Ze betrouwt de gladde liefjes van haar dochters niet en wil hun trouw op de proef stellen. Al snel wordt Zen echter geconfronteerd met een complot en geweld van een andere orde: in zijn district (de havenzone) vloeit plots bloed, waardoor een einde komt aan zijn rustige leventje. Als bonus is er ook nog een verdwijningenplaag die de kop op steekt. Een ondergrondse terreurgroepering die komaf wil maken met de onlosmakelijke link tussen politiek en misdaad, publieke macht en maffia, gaat wel heel driest te werk, met de nodige heisa tot gevolg. Natuurlijk komen de draden allemaal samen aan het einde.
Zoals het een operabewerking betaamt is Cosi Fan Tutti lichtvoetig en speels (alleszins een pak minder mistroostig dan sommige andere van Dibdins boeken), wat meteen ook ervoor zorgt dat de ietwat geforceerde ‘literaire’ knipogen in het eerste en laatste hoofdstuk verteerbaar blijven. Voor de rest: prima schrijverij, zoals gewoonlijk, maar nergens heb je het gevoel dat Dibdin zichzelf weet te overstijgen. Het boekje leest lekker weg (nu ja, dat kan ook gezegd worden van Ons Kookboek), maar na beter werk als Vendetta, Dead Lagoon en Blood Rain is het eerder gewoontjes. Al zou Aspe vast niet klagen! (***)
- Michael Dibdin. Cosi Fan Tutti. London: Faber & Faber, 1996. 246 pag.
(Trouwens, ik ben nog steeds aan het bijbenen wat ik eerder deze maand las. Ik heb dit boek dus niet op één dag uitgelezen, maar dat terzijde. Er staat een prijs op het willen bijhouden van het leesgedrag.)
NP: Johnny Young – Chicago Blues
heerlijke cd, die Chicago Blues van Johnny Young!
amen!
en wat een zonde dat Young zo onbekend is en de cd zo moeilijk vindbaar