Waarom vertellen ze op de radio waar er snelheidscontroles plaatsvinden? Dat de politie verhoogde alcohol-, snelheids- en andere controles aankondigt, daar heb ik nog begrip voor. Maar waarom rammelen ze op de radio steeds een lijst af van de plaatsen waar het pedaal wat minder naarstig ingedrukt mag worden? Waarom hebben ze een pagina waar je kan lezen waar het te doen is? De ene site rechtvaardig zijn bestaan door te beweren dat verkeersveiligheid zogezegd geen issue is en andere “misdrijven” (alcohol, gordeldracht, etc) geen prioriteit krijgen (wtf?), de andere heeft zelfs locatietools voor bedrijven. Je kan via SMS op de hoogte gehouden worden van de controles in je regio! Vertel er anders meteen bij welke handelszaken de deur ’s nachts open laten staan. En welke deuren in het oog worden gehouden. Moet ik dit absurd gezeik echt normaal vinden?
Archive for april, 2008
Een eenvoudige vraag
Posted in Ergernissen, Onzin, tagged snelheidsovertreding, verkeer on april 28, 2008| 6 Comments »
Een wens
Posted in Uncategorized, tagged onrust, vermoeidheid on april 24, 2008| 5 Comments »
… een maand verlof. Een maand rust. Slapen. Lezen. Rondlummelen. Zetelliggen. Wandelen. Nu: niks gedaan krijgen en tegelijkertijd verzuipen in vanalles. Zoiets. Mijn borstkas is te klein voor mijn hart aan het worden.
NP: Neurosis – “Origin” (op repeat)
Fear X
Posted in Film, tagged brian eno, fear x, hubert selby jr, john turturro on april 21, 2008| 2 Comments »
Ook gezien: Fear X (2003) van de mij onbekende Deense regisseur Nicolas Winding Refn. De titel is niet bepaald veelbelovend, je verwacht één of ander CGI-spektakel met voluptueuze babes en zo, maar dat kan niet verder van de waarheid zijn. Wat mijn aandacht trok was de aanwezigheid van de lichtjes geweldige John Turturro, die in twee van m’n lievelingsfilms opduikt (Do The Right Thing en Barton Fink), maar intussen precies in de vergetelheid terechtgekomen is. Fear X is een trage, afstandelijke, koele en zelfs creepy film. Turturro speelt Harry Caine, een veiligheidsagent in een shopping mall in een ondergesneeuwd Wisconsin wiens vrouw een tijd geleden vermoord werd in een parkeergarage. Hij is een obsessieve loner (een beetje à la Harry Caul in Coppola’s paranoiathriller The Conversation) en brengt zijn dagen door met het bekijken van bewakingsvideo’s en het catalogiseren van gezichten die op die dag in het shoppingcentrum waren. Naar aanleiding van een droom breekt hij in in het leegstaande huis aan de andere kant van de straat, waar hij enkele foto’s vindt die hem naar een diner in Montana voeren. Wat dan volgt is een verwarrende, bizarre trip die al snel ontspoort. Zoals verwacht gaat het met Turturro’s mentale stabiliteit steil bergaf en stel je je als kijker al snel de vraag of je nu aan het kijken bent naar werkelijkheid of Caine’s verbeelding, iets waar het vreemde einde geen antwoord op biedt. De eerste helft van de film is stilistisch erg sober, zo kalm, strak en ‘gewoontjes’ zelfs dat je je snel ongemakkelijk gaat voelen. Het scenario werd geschreven door de regisseur, in samenwerking met auteur Hubert Selby Jr (zie: Last Exit To Brooklyn), die ook al het even tegendraadse Requiem For A Dream bedacht. Het laatste half uur van de film neemt een hallucinante duik in Lynchland en gebruikt wat stilistische ingrepen die wat geforceerd lijken, maar de ingetogen manier waarop Turturro door de film slentert (die dode blik!) en de onheilspellende drones van Brian Eno zorgen ervoor dat zelfs stalen zenuwen niet onbewogen blijven. Intrigerende stuff. (***1/2)
NP: The Stooges – Fun House
The Shield Season 5 & 6
Posted in TV, tagged flikkenserie, forest whitaker, the shield, the wire on april 20, 2008| 8 Comments »
Man man, screw the naysayers deze keer toch maar: The Shield blijft uitermate sterk, ook na de eerste, succesvolle seizoenen. Er is geen bal veranderd aan de formule: er wordt nog steeds geopereerd vanuit the Barn, detective Vic Mackey (Michael Chiklis) leidt het immorele, corrupte strike team, personages hebben hun duistere kantjes, er is geweld, a whole lotta foulmouthing, en het wordt allemaal gefilmd met die nerveuze handheld cameras, maar ook: het is spannend, beklijvend, intrigerend. Het is onvermijdelijk om The Shield te vergelijken met die andere superieure flikkenserie, The Wire. Ik vind beiden behoorlijk geweldig en toch ligt de aanpak van de twee soms mijlenver uit elkaar. Terwijl The Wire zich ontplooit met een schijnheilige rust, soms meer heeft van non-event theater en complete kalmte uitstraalt, is The Shield pure adrenaline: gejaagd, confronterend, direct. Beide hebben hun verdiensten, beide blinken uit in hun stijl. Als The Wire iets heeft van een obscure baksteen van een roman, een web van intriges en verbanden, dan is The Shield een roman van Elmore Leonard, PATS PATS PATS. The Wire is Bob Dylan, eindeloos intrigerend, maar ook soms moeilijk, tegendraads en langdradig (als je er niet van houdt). The Shield is AC/DC: swingen, rocken, een peer op a mulle, zoiets. The Wire is de mysterieuze kat, The Shield is als zijn hoofdpersonage: een pitbull met schuim in de mondhoeken.
Wat seizoen vijf zo geweldig maakt is de toevoeging van een tweede pitbull: internal affairs agent Jon Kavanaugh, vertolkt door de goddelijke Forest Whitaker (Bird!, Ghost Dog! The Last King Of Scotland!), die het op Mackey gemunt heeft en hem voor eens en altijd wil doen opdraaien voor de moord op een collega (zie: Season 1) en alle andere misdaden waarvoor hij verantwoordelijk gesteld kan worden. Als gastactrice in seizoen 4 was Glenn Close al behoorlijk overtuigend, maar Whitaker is geniaal als de geobsedeerde jager die in Mackey alles vindt waar hij principieel tegen is. Natuurlijk bevat de serie weer genoeg drug raids en assaults, en wordt er uitstekend weerwerk geboden door de overbekende nevenacteurs, maar alles draait om het gevecht tussen Kavanaugh en Mackey, een strijd die zal eindigen in een shockerende climax aan het einde. Season 6, oorspronkelijk opgevat als deel twee van Season 5 en ook het einde van de serie, bevat een aflevering minder (tien), biedt dezelfde kwaliteit, maar voelt minder aan als een volwaardig seizoen. De eerste drie afleveringen lijken deel uit te maken van 5, nieuwe elementen worden plots ingevoerd en als het een aflevering of zes later dan ten einde is, weliswaar met een goeie cliffhanger naar het zevende (en laatste) seizoen, dan zorgt het voor een onvoldaan gevoel. Maar toch: The Shield behoort tot de beste series van de laatste jaren wat mij betreft en biedt zoveel meer dan wat het oog aanvankelijk ziet. Dit bekijken aan een tempo van één aflevering per week is pure waanzin. Als de DVD ergens voor uitgevonden is, dan is het wel dit soort series. (5: ****1/2, 6: ****)
NP: Sharon Jones & The Dap-Kings – 100 Days, 100 Nights
Jarhead
Posted in Film, tagged jarhead, sam mendes, the iraq tour 1990-1991 on april 20, 2008| Leave a Comment »
Een stuk beter dan The Covenant: Jarhead (2005) van Sam Mendes (American Beauty, Road To Perdition). Zoals tot in den treure werd herhaald bij release biedt deze film weinig nieuws aan – het doet voor Irak (de eerste tournee van 1991) wat Full Metal Jacket, Platoon en Apocalypse Now deden voor Vietnam -, maar de film heeft toch genoeg stijl, karakter en prima acteerprestaties om overeind te blijven. Het is geen actiekermis à la Three Kings, maar probeert ook de absurditeit van de oorlog in 1991 uit te beelden. Het eerste half uur is ronduit uitstekend. Dit deel van de film, toegespitst op de training van de rookies die ‘jarhead’ (marinier) willen worden, is natuurlijk erg schatplichting aan Full Metal Jacket, zowel qua inhoud als stijl (die brede shots!), maar er zitten ook een paar hilarische momenten in. De scène waarbij Jake Gyllenhaal door Jamie Foxx bevolen wordt om zonder trompet Steve Wonders “You Are The Sunshine Of My Life” te blazen is een kleine klassieker. De film is gebaseerd op dagboeken van soldaat Anthony Swofford (Gyllenhaal), een gerateerde student die, zoals zovelen vermoed ik, net wat te veel tv heeft gezien om te denken dat er eer te rapen valt in een oorlog. De aanloop naar die oorlog is eindeloos. Als de Irakezen dan Koeweit binnenvallen in de zomer van 1990 lijkt er schot in de zaak te komen door de reis naar de woestijn, maar ook daar krijgen de soldaten af te rekenen met een klein half jaar overleven in de saaie droogte en wordt de tijd gedood met masturberen, lullen, oefenen, fuiven, langzaam zot worden en nog meer masturberen. En de oorlog, die duurt uiteindelijk vier dagen. De close combat van enkele decennia eerder is immers vervangen door een tactisch spelletje waarbij raketten en vliegtuigen het overnemen van AK-47’s en mini-ambushes in Rambo-stijl. Tekenend is de scène waarin Gyllenhaal en zijn partner (als sluipschutter en verkenner) erop uitgestuurd worden om een paar officieren die zich verschalken in een controletoren uit te schakelen, maar net op het moment dat ze toestemming krijgen om te schieten onderbroken worden door een andere militair die komt melden dat ze het zo mogen laten: een vliegtuig zal nl. de hele plaats platgooien. De scènes die zich afspelen tussen de in brand gestoken oliebronnen zijn haast onwerkelijk, maar de hele film lang wordt er bijzonder inventief omgesprongen met licht, hetzij door overbelichting (aankomst in de woestijn), hetzij door sterke contrasten. Naar het einde toe wordt de film wat drammerig (er zou ook zeker 20 minuten af mogen), maar het sterke acteerwerk en o.m. ook de fijne muziek (met op het einde zelfs “Soldier’s Things” van Tom Waits!) zorgen ervoor dat het toch overeind blijft als een memorabele, euhm, Irakfilm. (***1/2)
NP: William Parker Violin Trio – Scrapbook (schone plaat, man!)
The Covenant
Posted in Film, tagged schoon volk, the covenant on april 20, 2008| Leave a Comment »
Schonemensenfilm. Alhoewel, die wulpse trientjes (ik heb het even opgezocht: Laura Ramsey en Jessica Lucas, en die laatste zit momenteel ook in CSI) mogen de eerste helft van de film wat rondhuppelen in slip en topje en daar is niets mis mee, maar dan heb je ook zo’n resem amper van elkaar te onderscheiden poster boys, 18-jarigen voorzien van die juiste net geschoren-look met een six pack waar Freddy De Kerpel meteen voor zou tekenen en een tred die ongeveer de cool van een dozijn Miles Davis-albums moet uitsralen. Ik had genoegen genomen met degelijke popcorn, maar The Covenant is het zwakkere broertje van vermakelijk vertier als X-Men en bull als Scream en I Still Don’t Know Why You Made This Movie, Pt. 7. Het gaat over een stel jongeheren die de nazaten zijn van met toverkracht gezegende families die zich in de zeventiende eeuw in Amerika vestigden om op de loop te gaan voor de heksenjacht. De vier jongeren zijn bijna 18, de dag waarop ze hun definitieve kracht verwerven. Er is echter een vijfde, die reeds al die kracht heeft, eraan verslaafd is, en ook de kracht van de anderen wil. Voor de rest: fancy special effects, actiescènes met luide metal (maar er zat ook wat Killing Joke in het begin!) en voor de rest dus mooie plaatjes van knapperds met onverstoorbare kapsels en glimmende cabrio’s, en een verhaal met de smaak van een belegen rijstkoek: derderangspoep. Maar meer had ik misschien ook niet mogen verwachten van Renny Harlin, die ook tekende voor Die Hard 2, de zwakste uit de reeks. (1/2)
NP: Vandermark 5 – Beat Reader
Kust ze
Posted in Ergernissen, tagged oorontsteking, roadburn on april 15, 2008| 3 Comments »
Ik heb lang uitgekeken naar het Roadburn-festival (van donderdag tot zondag in Tilburg). De vorige editie was bijzonder goed en de voorbije maanden heb ik al wat voorbereiding gedaan voor het festival. Vannacht kreeg ik plots een vreemd gevoel in m’n oor, alsof het vol zat met water. Daarna suizingen, verhoogde druk, lichte pijn die in golven kwam en ging. Dan maar naar de dokter: een verdomde oorontsteking. Thuis zijn voor de rest van de week is mooi meegenomen als je je goed voelt en niets gepland had, maar in dit geval, met een verbod om vier dagen in het lawaai te staan… godver.
De zevende dag
Posted in Ergernissen, tagged de zevende dag, debatcultuur, wie heeft de langste on april 13, 2008| 6 Comments »
Politici die maar door elkaar blijven lullen. Het tart alle verbeelding. God, stuur me die studio in met een baksteen.
NP: Josh Rouse – Under Cold Blue Stars
George Pelecanos – Drama City
Posted in Boeken, Crime, tagged drama city, george pelecanos, the wire, washington dc on april 13, 2008| Leave a Comment »
Hij was het ook al ervoor, maar zeker sinds de Quinn/Strange-trilogie Right As Rain, Hell To Pay en Soul Circus, en het verwante Hard Revolution (een geweldig boek!), mag Pelecanos beschouwd worden als de chroniqueur van Washington, DC, ook bekend als ‘Capital City’, ‘Murder City’ of hier: Drama City (2005). Door een van de hoofdpersonages die bijnaam uit te laten spreken speelt Pelecanos eigenlijk een dubbel spelletje. Het gaat immers niet enkel om de setting als cruciale motor in een ketting van gebeurtenissen, maar ook om de literaire vorm. Met zijn meest recente romans lijkt Pelecanos immers meer en meer kleinschalige variaties te bieden op de oeroude klassieke tragedies. Net als The Godfather (maar dan minder theatraal) of ook HBO-serie The Wire, zo ook zijn de boeken van Pelecanos, met hun gewelddadigheid, sluimerende raciale spanningen, onafwendbare structuren en thema’s als loyaliteit, moed, verlossing en schuld schatplichtig aan die eeuwenoude traditie. Het mooie is dat Pelecanos die gewichtigheid intussen een plaats heeft gegeven in verhalen die haast te kleinschalig zijn voor een misdaadroman. Drama City wordt net als zijn vorige boeken dan wel bevolkt door streetwise hardcore gangsters die opgegroeid zijn tussen drive-by shootings in wijken waar jonge moeders blowjobs aanbieden in ruil voor een hit van de juiste drug, het zijn vaak ook verhalen van menselijker allure. Zo zijn ex-gevangene/drugsverslaafde Lorenzo Brown en zijn parole officer Rachel Lopez (alcoholiste in haar vrije tijd) ‘kleine’ figuren die hun weg proberen te zoeken in het leven, littekens uit het verleden meedragen en weinig zekerheid hebben over de toekomst. Hij komt uit een slecht (crimineel) milieu, maar probeert er bovenop te komen. Zij werkt als dienaar van de wet, maar gaat total loss tijdens haar avonden. Het boeltje loopt uit de hand als beiden betroken worden bij een bendegerelateerd conflict dat begon als akkefietje, maar door heethoofdige jongeren van de rails gedreven wordt. Lopez wordt een slachtoffer en Brown, die net aardig op weg was om een nieuw leven te creëren, ziet zichzelf genoodzaakt om uit zijn rol van brave burger te komen en na te gaan of hij de oude code nog beheerst. Drama City is verre van vernieuwend. Integendeel, het is een verhaal dat al duizenden keren werd verteld (bvb. ook nog door Elmore Leonard en Walter Mosley), maar in handen van een meesterverteller als Pelecanos blijft het intrigerend. Ingetogenheid is het sleutelwoord hier (m.a.w. er “gebeurt weinig” in het boek), maar net daardoor is Drama CIty een bescheiden, maar waardevolle toevoeging aan het indrukwekkende oeuvre van een schrijver die zorgt voor boeken die mooi in het verlengde liggen van The Wire en hier en daar zelfs overeenkomsten ermee vertonen (het is moeilijk om in Lorenzo Brown geen Dennis ‘Cutty’ Wise te zien). (***1/2)
- George Pelecanos. Drama City. Little, Brown & Co: New York, 2005. 304 pag.
NP: ROVA – Totally Spinning
Herman Brusselmans – Prachtige ogen, 1984 (PB #2)
Posted in Boeken, Brusselmans, tagged Brusselmans, prachtige ogen on april 10, 2008| 9 Comments »
Begin: “De hele kloterij was dat ik nooit echt wist wat te doen als ik ’s morgens van die stinkende rottrein was gestapt.”
Einde: “Nog een miljoen stappen, dacht ik, en ik ben thuis.”
Daartussen: De eerste “echte” Brusselmans. De intussen 27-jarige schrijver heeft hier het experiment van Het zinneloze zeilen ingeruild voor een gestroomlijnde, rechtlijnige en van het sarcasme stijf staande klaagzang over het bestaan. Geen filosofische overpeinzingen, geen introspectie, geen gewichtige thema’s, maar pure galspuwerij en scènes gegrepen uit het alledaagse leven van een beginnend misantroop. Hij gebruikt het pseudoniem Julius Cramp, maar het is onmogelijk om Prachtige ogen niet beschouwen als een verkapt semi-autobiografisch boek, aangezien de overlappingen met zijn leven te voor de hand liggend zijn. Eigenlijk is het boekje een afrekening met zijn universiteitsperiode en beschrijft het in de eerste helft de doorsnee dag van de student (opstaan – eten – de bus nemen – de treinreis – de wandeling naar de faculteit – het ochtendritueel op het toilet – de lessen die al dan niet bijgewoon worden). Zowat alles ergert de “held”, maar mensen in het bijzonder. En die ergernissen, die zijn zowel algemeen als compleet irrationeel. Maar ze zijn ook verdomd grappig verwoord, herkenbaar, altijd cru, maar bijna even vaak geslaagd. Of het nu gaat om het gewauwel van medereizigers op bus en trein (even leek het alsof ik een dagboek had), de onuitstaanbare tronies van de medestudenten en andere cafégasten of de obsessies van proffen met figuren als Dubble You Bie Yeats, Brusselmans laat geen spaander heel van zijn omgeving. Zoals hij zelf aangeeft, raast hij door onder de invloed van andere jonge anti-helden Holden Caulfield (uit Salingers The Catcher In The Rye) en Frits van Egters (De avonden van Gerard Reve), maar is hij ook duidelijk van ‘deze’ tijd. Het is van verdomme hier en kloterij daar wat de klok slaat en de kakobsessie is meteen al in volle bloei, of het nu gaat om de eigen uitwerpselen (“Als ik al drie dagen niet kan schijten en er zijn geen purgeermiddelen in huis, zeg ik altijd de zin Anton Van Wilderode schreef een vleugje verzen en dan zit ik meteen weer voor een week of drie met de vliegende diarree”) of die van anderen (het legendarische “Ik ben gek op vrouwenbillen. Jammer dat er ook stront van tussen moet komen, verrekte jammer”). Het is allemaal wat oppervlakkig en de personages worden afgeschilderd in verschillende gradaties van achterlijkheid, onuitstaanbaarheid en marginaliteit (al krijgen de meisjes doorgaans wel leuke tietjes toebedeeld), maar het wérkt. Het zuipfestijn van een specifieke dag in december 1977 dat de tweede helft van het boek domineert weet de monotonie minder goed te vermijden, maar ondanks dat blijft Prachtige ogen een fris en swingend boek, een voorzichtige brok rock-‘n-roll waarmee Brusselmans voor het eerst écht overtuigt. (***1/2)
-
Herman Brusselmans. Prachtige ogen. Amsterdam: Ooievaar, 1996. 189 pag.
NP: Neurosis – Souls At Zero
GSM’s en waarvoor ze dienen
Posted in Concerten, Ergernissen, Muziek, tagged camera's, Concerten, gedram, gelul, gezever, gsm's on april 9, 2008| 13 Comments »
Gisteren tijdens het (degelijke en tegelijk onbevredigende) optreden van Bettye LaVette nog maar eens moeten vaststellen dat de gemiddelde concertganger de aandachtsspanne van een kleuter heeft. De uitvinding van de digitale fotocamera in pocketformaat zorgde er al voor dat elke klojo met een paar euro’s te veel zo’n ding kan binnensmokkelen op eender welke gebeurtenis (ik heb me daar ook nog aan bezondigd), maar nu zijn er ook nog die ellendige GSM’s. Voor me stond zo’n hyperkinetische klojo TIJDENS enkele nummers te bellen naar een of andere kwiet die blijkbaar wilde meeluisteren vanop afstand. Allemaal goed en wel, misschien lag z’n halve trouwboek in het ziekenhuis met een ontplofte blindedarm en moest haar ticket in allerijl verpatst worden aan een dumpprijs (het was niet uitverkocht), maar laten meeluisteren volstond niet, oh nee meneer, er moest ook nog getetterd en gegiecheld en gezoend-vanop-afstand worden. En dan zijn er nog die malloten die menen dat alle concerten voor het nageslacht bewaard moeten worden en er niet beter op weten dan maar te liggen flitsen en zwaaien met camera’s en hun pollen simultaan in de lucht te steken om foto’s te maken met die state of the art GSM’s. De metalvuist werd vervangen door een minizee van telefoons. En dan heb ik het verdomme nog niet gehad over de afgelikte Radio 1-luisteraars op leeftijd (’t is maar een label hé) die besloten hebben om het BESTE te maken van hun vermoedelijk enige optreden van het voorjaar (tot op het Blue Note Festival, suckers) en dan ook een keer of VIJF pintjes gaan bijhalen en die ELKE KEER met veel gewring, geknor, gepor en ge-hagijzijthierooknog! (*gier*) proberen te verdelen tussen hun even irritante, babbelzieke, overbodige vrienden. Bah. Blijf in het vervolg thuis, pummels. Ik lijk wel zo’n onverdraagzame, verzuurde Vlaming, begot.
NP: Dr. Kloot – History Of The World / Part One
Matt Dobkin – I Never Loved A Man The Way I Love You : Aretha Franklin, Respect And The Making Of A Soul Music Masterpiece
Posted in Boeken, Helden, Muziek, tagged aretha franklin, atlantic, i never loved a man, jerry wexler, muscle shoals, queen of soul, ray charles on april 8, 2008| Leave a Comment »
Boeken over platen, het lijkt alsof er de laatste jaren een wildgroei van is. Natuurlijk is er de 33 1/3-reeks van Continuum, die de albumportretten verspreiden in handig pocketformaat, maar ook daarnaast verschijnen er aan de lopende band studies over rock- en jazzklassiekers, zowel modern als gekanoniseerd sinds de jaren ‘60-‘70. I Never Loved A Man The Way I Love You, haar eerste album voor Atlantic, wordt doorgaans beschouwd als de Grote Klassieker van soulgodin Aretha Franklin (Lady Soul hangt zowat op hetzelfde niveau). En het is een terechte klassieker, met niet minder dan drie geweldige all time mijpalen – “Respect”, de titeltrack, en het broeierige “Do Right Woman” -, een resem uitstekende covers (van Ray Charles en Sam Cooke) en minder opvallende songs die niettemin de tand des tijds blijven doorstaan. Het is niet mijn favoriete souplaat (daarvoor blijf ik waarschijnlijk zweren bij Call Me van Al Green of misschien Curtis van Curtis Mayfield), maar het is wel een triomf van vocale expressie, verpakt in grofkorrelige sfeer en down-to-earth arrangementen.
Aretha Franklin was al jaren een ronkende naam dankzij een reeks gospel- en jazzgebaseerde albums voor het Columbia-label, maar het was pas toen ze aan het einde van haar contract overstapte naar Atlantic (en de overweldigende producer/manus-van-alles Jerry Wexler) dat ze de platen maakte die haar naar het pantheon der groten zouden katapulteren. Met zijn boek probeert Dobkin een kader voor plaat en artieste te schetsen en hij slaagt er grotendeels prima in. Dat hij wel erg veel tijd en pagina’s besteedt aan een minibiografie van Franklin is voor de één een troef, voor de ander misschien een hindernis. Er wordt bvb. uitvoerig ingegaan op de opvoeding van het wonderkind, dat als tiener debuteerde met gospel, maar al snel andere verwachtingen koesterde. Franklin was een vroegrijp natuurtalent (ze werd voor het eerst moeder op haar veertiende), opgegroeid in een milieu waar muziek, vooral gospel, een centrale rol speelde. Haar vader, die al snel alleen moest opdraaien voor de opvoeding van zijn kinderen, was een befaamde dominee, maar hij moedigde al haar ambities aan, in tegenstelling tot het merendeel van de gospelgemeenschap die artiesten die de gospel verlaten (“leaving the church”, noemden ze het) vaak de rug toekeren. Het overkwam ook Sam Cooke, die zijn credibiliteit voor eens en altijd kwijtraakte bij de hardcore pilaarbijters.
De immens getalenteerde Cooke was ook het grote voorbeeld van Franklin. Haar aardsheid had ze gemeen met de eveneens uit gospel geëvolueerde Ray Charles, maar de combinatie van techniek en feeling, blues en pop, verfijning en seks, die had ze gemeen met de zoetgevooisde Cooke. De auteur slaagt er goed in om Franklin haar plaats te geven in het grote soulverhaal, waar ze plaatsneemt naast dat andere kanon, Otis Redding. Wat haar volgens Wexler onderscheidde van “mindere Goden” was een combinatie van techniek, expressie en intelligentie. Er waren genoeg talenten met technische vaardigheden, maar vaak misten ze de ervaring of kunst om een doorleefde interpretatie te kunnen geven. Anderen, zoals bvb. Diana Ross, misten de techniek én het interpretatievermogen, maar fungeerden prima in een doordacht productieproces waarbij dit werd opgevangen door arrangementen. Nog anderen brachten de emotie op het voorplan, maar misten de techniek (jazzicoon Billie Holiday was zo’n voorbeeld met beperkingen). Franklin combineerde dit alles: ze bezat een wonderbaarlijke techniek, had een enorm bereik, een rauwe expressiviteit en een emotionele impact die van haar de onbetwiste Queen of Soul maakte. “If I can’t feel it, I can’t sing it”, beweerde ze altijd.
Een herbeluistering van die klassieke Atlantic-albums (pakweg alles dat werd uitgebracht tussen 1967-1972, en dan gaat het al snel over een tiental albums) is voldoende bewijs van de zinderende intensiteit van Franklin. Daarenboven had ze ook een visie, en dat is waar Wexler haar in het terrein van het geniale betrok. Ze speelde piano, had technisch inzicht en was niet het zoveelste anonieme sterretje met een megatalent. De muzikanten die op haar platen speelden werden vaak geconfronteerd met een artieste die zo goed voorbereid was dat ze de stempartijen, backing vocals en arrangementen vaak al volledig had uitgeschreven. Ze bereidde de weg voor de soulartiest als auteur, de weg die later ook bewandeld zouden worden door o.m. Stevie Wonder en Marvin Gaye, voorheen soldaten van het Motown-leger.
Dobkin schetst het politieke en historische kader, maar gaat ook dieper in op de omstandigheden, o.m. ook door portretten te geven van personen die cruciaal zouden zijn in het bestaan van de plaat, zoals Jerry Wexler (de grote man), John Hammond (van Columbia, tevens de man die Dylan en Billie Holiday ontdekte) en Rick Hall van de Fame studio’s waar de opnames zouden plaatsvinden. Franklin was afkomstig uit Detroit en had voorheen steeds in het noorden gewerkt. Fame lag echter in Muscle Shoals, Alabama, en de verwondering was dan ook groot toen ze bij het binnentreden van de studio ontdekte dat de band volledig uit white boys bestond. Aanvankelijk vormde dit geen probleem, Aretha vond immers dat dat niet terzake deed, maar dat was buiten Franklins dominante echtgenoot Ted White gerekend. Hij was sowieso al niet de makkelijkste persoon om mee te werken, maar toen inderhaast opgetrommelde sessiemuzikant Ken Laxton ook nog eens voor een incident zorgde door Franklin verbaal te beledigen of haar bij de kont te grijpen (de versies verschillen nogal), liepen de dingen uit de hand. White eiste het ontslag van Laxton en verliest briesend de studio terwijl Franklin na “I Never Loved…” begon te werken aan “Do Right Woman”.
De sfeer was echter verziekt en na een uit de hand gelopen ruzie tussen White en studiobaas Rick Hall die avond, vlogen Franklin en White terug naar New York om niet meer van zich te laten horen. Het zag er even naar uit dat het bij anderhalve afgewerkte song zou blijven, maar dat was buiten de snuggere tactiek van Wexler gerekend. Hij trommelde de Fame-band (Spooner Oldham, Roger Hawkins, Jimmy Johnson, David Hood (vader van Patterson, voorman van de Drive-By Truckers)) op, liet ze naar NY vliegen, zogezegd om enkel een plaat op te nemen met soulsaxofonist King Curtis, maar liet de heren daarna de plaat van Franklin op enkele dagen afwerken, zonder dat Hall ervan op de hoogte was. Een klassieker die soul en (een stuk van de) populaire muziek voor altijd zou veranderen, was geboren.
Het is jammer dat Dobkin na zo’n uitgediepte start niet echt ingaat op de opnames van alle songs. “Respect” (een radicale, schitterende herwerking van de Otis Redding-hit), “I Never Loved a Man…” en “Do Right Woman” zijn dan wel de Heilige Drievuldigheid van de plaat, het is jammer dat de covers van Sam Cooke (o.m. een machtig en ingetogen “A Change Is Gonna Come”) en Ray Charles zo weinig aandacht krijgen, net als wat snel van tafel geveegde toegevingen aan het poppubleik als “Baby Baby baby” en de eenvoudige groove van “Save Me” (dat aan “Gloria” doet denken). In plaat daarvan gaat de schrijver in op het gebeuren rond (de dood van) Martin Luther King en Franklins legendarische act tijdens een herdenkingsplechtigheid. Wat veel biografische informatie en een wat eenzijdige belichting van de plaat dus. Daarenboven staat de auteur ook nogal ambigu tegenover “het incident”. Enerzijds kan hij niet nalaten tot in den treure aan te halen dat het iets is waar de betrokkenen amper over wilden spreken, maar anderzijds doet hij niet anders dan er over blijven doorzeuren.
Dat hij erin geslaagd is om zowat alle belangrijke partijen voor z’n micro te slepen strekt hem tot eer, maar dat zet natuurlijjk de aanwezigheid van de hoofdrolspeelster alleen nog maar in de verf. Haar commentaar had dit boek nog zoveel boeiender kunnen maken. Dat is waarschijnlijk echter het gevolg van de complexe persoonlijkheid van Franklin die in de ene paradox na de andere naar voren komt. Enerzijds wordt ze beschouwd als een bescheiden, verlegen vrouw; anderzijds wist ze verdomd goed wat ze kon én wilde en stond ze jarenlang te paraderen in uitzinnige kostuums en kapsels (en het is gevaarlijk om geen zinnen te maken met “carnaval” en “walvis”). Het boek haalt niet de waanzinnige standaard van Peter Guralnicks klassieker Sweet Soul Music (het ultieme boek over soul) of Ashley Kahn’s boek over Coltrane’s A Love Supreme (een hoogtepunt in zijn soort) en het is eveneens jammer dat hij er zich vanaf maakt met een magere selectieve discografie en géén bibliografie, maar het blijft een intrigerende, goed geschreven blik op een monumentale plaat van een artieste, wiens fenomenale zangcapaciteiten worden belicht in een boeiend en relevant laatste hoofdstuk. (***1/2)
-
Matt Dobkin. I Never Loved A Man The Way I Love You: Aretha Franklin, Respect And The Making Of A Soul Music Masterpiece. New York: St. Martin’s, 2004. 256 pag.
NP: Bettye LaVette (de huidige Queen of Soul wat mij betreft, en vanavond aan het werk in de Brusselse AB) – The Scene Of The Crime