Een oude bekende vroeg me onlangs wanneer ik in godsnaam zou ophouden met dat geblog en me eindelijk eens aan het echte schrijfwerk zou wagen. Een sympathieke uiting van vertrouwen in mijn capaciteiten (al dan niet terecht) en tegelijkertijd te veel druk op mijn brede, maar ietwat lafhartige en luie schouders. Bovendien: zo’n zomervakantie is ook voor de ‘werkmens’ een periode van plannen maken, niet van ze uit te voeren. Zoals dat gewoonlijk gaat werd er veel gepland met nog meer goede bedoelingen, en of er iets van in huis zal komen blijft de vraag. Ik heb alleszins genoeg tijd verloren en verprutst om naast het bloggen ook heel wat andere activiteiten op te schuiven, af te schaffen en uit te rangeren. Zomerfestivals? Nee, bedankt. Rock Werchter is uitgegroeid tot een massabraderie, het fêteren van de middelmaat en de koopdracht (maar hey, volgend jaar een mobiel hotel met lounge en buffet!), het Cactus Festival was net niet aanlokkelijk genoeg, Rock Herk, nochtans een traditie sinds de vroege jaren negentig, kon er wegens omstandigheden niet van komen, en ik had gewoonweg geen tijd, zin of energie genoeg voor/in/voor Gent Jazz, Jazz Middelheim, Pukkelpop, Lowlands of de Lokerse Feesten. Laat staan de 1001 andere festivals, foute TD’s en pensenkermissen. Het is trouwens goed om nu en dan alleen te zijn. Lees er Walden nog maar eens op na. Welgeteld één concertavond pikte ik mee. Die staat gelukkig wel voor de komende jaren in m’n geheugen gegrift als een memorabel evenement. Zoals een goed boek het doorworstelen van honderden pagina’s prutschrijverij goed kan maken, zo was ook die avond een oplawaai zonder weerga.
Maar eerst: de films! The Ladykillers (*) van de anders zo betrouwbare gebroeders Coen gaat lopen met de prijs van de meest enerverende mislukking die ik deze zomer zag. Het is ergens wel boeiend om Tom Hanks aan het werk te zien met z’n vals gebit en excentrieke accent, maar de film is een irriterend flauw, geforceerd vehikel dat nergens moeite doet om boven onzin à la Big Momma’s House en Norbit uit te stijgen. Ik vermoed dat McCarthy-verfilming No Country For Old Men me beter zal bevallen. — Beter, maar bij tweede visie al een pak minder indrukwekkend: Crash (***1/2) van Paul Haggis, die leentjebuur is gaan spelen bij de mozaïekcinema van Robert Altman en Paul Thomas Anderson. Veel schoon volk dat overtuigend staat te acteren en een indrukwekkende drive, maar het mist de kaleidoscopische ambitie om meer te zijn dan een moderne morele fabel om echt boven zichzelf uit te stijgen. — Truands (**1/2) is een harde, realistische Franse misdaadfilm van Frédéric Schoendorffer. Weinig bekende gezichten, maar wel een bijzonder voluptueuze Béatrice Dalle, die ik al jaren niet meer in een film gezien had. Of elders. Veel maffiapraktijken, stoer gemiljaar en bloedvergieten, maar ook een gebrek aan dynamiek die de film doet voortkruipen in grauwe, verlammende monotonie. — Een klassieker uit m’n kindertijd: John Frankenheimers Birdman Of Alcatraz (****), die ik ooit samen met m’n vader keek, in de tijd dat BRT1 elke zaterdagmiddag om 16u een zwart/wit-film toonde. Een trage film die volledig wordt gedragen door de stoïcijnse kop van Burt Lancaster in een van zijn beste rollen. Misschien wel mijn favoriete gevangenisfilm, samen met Escape From Alcatraz. — Serieuze stuff: Syriana (****) van Stephen Gaghan. Indrukwekkende en verdomd intelligente cinema, maar ik had er eigenlijk nog meer van verwacht. Waarschijnlijk omdat de film me, ondanks alle kwaliteiten, nooit echt bij de lurven wist te grijpen. Een ervaring wordt pas een belevenis als je je betrokken voelt, wat net niet (genoeg) het geval was. — Sinds ik Dirty Harry een jaar of twintig geleden voor het eerst zag ben ik fan van Clint Eastwood. OK, de films met de rosse aap waren redelijk onnozel, maar voor de rest heb ik een zwak voor ’s mans oerdegelijke rollen en regie. Veel minder goede dingen gehoord over Flags Of Our Fathers (***) en nu en dan wel terecht. De acteurs weten zelden te overtuigen en de beste scènes lijken de mosterd vooral bij The Thin Red Line en Saving Private Ryan gehaald te hebben, maar het blijft een degelijke film zonder pretenties die zeker de moeite is. — Dan: gelachen, GELACHEN met John Rambo (*)! Eigenlijk een schandalig slechte prent, al heb ik er tegelijkertijd geen moeite mee om toe te geven dat ik ‘m liever zag dan The Ladykillers hierboven. Stallone staat zo stijf van de steroïden dat hij elk moment dreigt te ontploffen, terwijl zijn uitstraling het midden houdt tussen ‘catatonisch’, ‘ongeïnteresseerd’ en’ compleet gedrogeerd’. Het scenario heeft geen bal om het lijf, van acteren, noch van dialogen (welke?) is geen sprake en van de goede opbouw van First Blood blijft niets over. Wat er dan rest: schietkraamgruwel à volonté, in het rond vliegende ledematen, rondspuitend bloed, gekrijs en veel, heel veel, lawaai en een grote, gapende leegte. — Het beste dat ik de voorbije maanden zag: 4 Months, 3 Weeks & 2 Days (****1/2), een typisch grauwe brok Oostblokcinema van de Roemeen Cristian Mungiu. Volledig ontdaan van goedkope effecten en regisseursingrepen, met een soberheid die je amper nog te zien krijgt. Minimalistisch in beeld gebracht met vaak geweldig stijlvol camerawerk en vooral een superieure prestatie van de hoofdrolspeelster. Less is nog steeds more en ondanks z’n afstandelijke stijl is de film een emotionele uppercut van formaat. — Duitse horrorprent Anatomie van Stefan Ruzowitzky krijgt (**), volledig de verdienste van de kont van Franka Potente. — Clean (****) van de mij onbekende Olivier Assayas was ook een aangename verrassing, en een prent die het beste van de onafhankelijke Amerikaanse cinema lijkt te combineren met een Europese inslag. Een drugsverhaal en een gezinsdrama in één, met goed volk als Maggie Cheung en Nick Nolte en een paar boeiende muzikanten in verrassende bijrollen: Tricky, David Roback (Mazzy Star) en James Johnston (The Bad Seeds). — Heaven’s Fall (**1/2) van Terry Green is een rechtbankdrama over de zaak van de Scottsboro Boys uit de jaren dertig: een groep zwarte jongeren wordt in het diepe Zuiden onterecht beschuldigd van de verkrachting van enkele blanke meisjes. Eigenlijk niet meer dan een, euh, doordeweekse weekendfilm, die nergens de platgetreden paden weet te omzeilen, maar Timothy Hutton is wel redelijk onweerstaanbaar als advocaat met een missie. — Ook een beetje te gewoontjes om het grote scherm te halen: The Last Hangman (***) van Adrian Shergold. Een film over de laatste officiële beul van Groot-Brittannië, en een degelijke biopic die op directe wijze het leven en de morele dilemma’s van de beul toont. — Fracture (*1/2) van Gregory Hoblit is een dertien-in-een-dozijn-vehikel voor Anthony Hopkins, die nog eens een Hannibal Lecter mag doen. Het is een voorspelbare thriller die erg z’n best doet om zich in allerlei bochten te plooien, maar het blijft bij vooral lachwekkende situaties en dialogen waarbij nieuwkomer Ryan Gosling duidelijk de opdracht kreeg om ten dienste van Hopkins te spelen en bijgevolg bij het decor hoort. — Wilderness (**) van Michael Bassett is een Britse horrorfilm met goeie momenten en occasioneel overtuigende achtervolgingswaanzin en claustrofobie, die niettemin verzandt in kinderachtige spelletjes en een licht belachelijke finale.
Later: de boeken, de zomerplaten, het concert, Carlin, de job, de kleine en alle andere opgekropte onzin!
NP: Randy Newman – Harps And Angels