Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for november, 2008

jamesellroysuicidehillJames Ellroy – Suicide Hill (1985). Derde en laatste deel van de Lloyd Hopkins Trilogy, boeken die, net als Clandestine en Brown’s Requiem, al laten voelen dat Ellroy geen doorsnee misdaadauteur is, maar nog niet opmerkelijk genoeg zijn om te kunnen spreken van uitzonderlijke werken. Na Suicide Hill zou nog een tussendoortje volgen (het eigenaardige Killer On The Road), waarna Ellroy uiteindelijk zou uithalen met zijn geweldige L.A. Quartet (The Black, Dahlia, The Big Nowhere, L.A. Confidential en White Jazz), stuk voor stuk uitstekende tot fantastische romans die tot de top van het genre horen. Alhoewel, je kan je eigenlijk de vraag stellen of Ellroy nog wel een misdaadauteur is, aangezien zijn boeken zo veel meer te bieden hebben dan die van zijn collega’s. Doorheen het kwartet zie je hem verder en verder wegdrijven van het klassiek-gestileerde misdaadmodel en stilistisch buiten de lijntjes kleuren, iets wat uiteindelijk de aanloop werd naar American Tabloid, waarin hij zijn obsessie voor politieke geschiedenis, complottheorieën en gewelddadige taalbommen kon tentoonspreiden. VervolgThe Cold Six Thousand verscheen intussen al zeven jaar geleden. Zo lang wacht ik al op Blood’s A Rover (deel #3 van de American Underworld Trilogy), waarvan de publicatie opnieuw (voor het derde jaar op rij) werd uitgesteld naar de herfst van 2009. Maar Suicide Hill? Een recht-voor-de-raapse suspense novel, met een wat schamel uitgewerkte antiheld (in het voorwoord bij de omnibusversie geeft Ellroy zelf toe dat hij nog een lange weg te gaan had voor hij de kwaliteit van bvb. Thomas Harris’ Red Dragon, de ophefmakendste misdaadroman van zijn tijd, zou kunnen bereiken) en opnieuw wat zwart/wit psychologie die in latere werken plaats zou ruimen voor beter uitgewerkte, perverse pathologieën. (***)

U krijgt er de favorietenlijst bovenop: 1. American Tabloid, 2. The Big Nowhere, 3. My Dark Places (autobiografie), 4. The Cold 6000, 5. L.A. Confidential

jerrystahlifattyJerry Stahl – I, Fatty (2004). Als je iets over Stahl te lezen krijgt, dan wordt Hubert Selby, Jr. doorgaans ook vermeld. Die laatste was zo’n beetje Stahls mentor en de stilistische en filosofische overeenkomsten tussen hun oevre lijken dan ook gelijklopend. Het leven is een hel en voor het bestaan aan de zelfkant van de maatschappij geldt dat dubbel. En toch, toch is I, Fatty een van de plezantste boeken die ik dit jaar las; een vlot geschreven, grappig, meeslepend werk dat je alleman wil aanraden (bij deze). I, Fatty is de fictieve autobiografie van Roscoe ‘Fatty’ Arbuckle (1887-1933). Intussen is de man bijna volledig vergeten, maar hij was een van de grootste helden van de stille film en naar verluidt de eerste acteur die een miljoen dollar op een jaar verdiende. In die begindagen van Mack Sennett en Keystone (rond 1915) was het ook Arbuckle die ervoor zorgde dat zowel Buster Keaton als Charlie Chaplin nieuwe kansen aangeboden kregen en vervolgens zouden uitgroeien tot iconen van de Amerikaanse film. Met Arbuckle, een dikke kolos met een opmerkelijke lenigheid, en eigenlijk ook de uitvinder van het slagroomtaartengevecht, had het eigenlijk net zo kunnen vergaan, ware het niet dat zijn carrière begin jaren ’20 geruïneerd werd door een gemediatiseerd schandaal dat van hem een verschoppeling zou maken tot het einde van zijn leven. Tijdens een uit de hand gelopen feestje zou Arbuckle een vrouw verkracht hebben, wat haar dood zou betekenen (door zijn enorme gewicht zou haar blaas gescheurd zijn). Op z’n minst opmerkelijk, want volgens Stahl zou Arbuckle impotent geweest zijn. Er kwamen drie processen van, en pas bij het derde zou Arbuckle vrijgesproken worden en eerherstel krijgen. Er was echer onherstelbare schade aangericht. Jarenlang werden zijn films nergens getoond en kon hij zich niet vertonen om toch niet uitgejoeld te worden als pervert. In I, Fatty schildert Stahl een prachtig en tragisch portret van een man die sukkelde met z’n gewicht, drank, drugs en vrouwen, maar steeds z’n waardigheid wist te behouden. Het is een aandoenlijk, empathisch portret dat vol zelfspot zit, een mooi beeld van de filmindustrie uit de beginjaren schetst en leest met de vaart van een misdaadroman. En hey, Johnny Depp is fan van het boek! (****)

NP: Steve Lehman – Demian As Posthuman

Read Full Post »

kerstmarkt1

Joepie, de Brusselse Kerstmarkt is terug!

NP: Gary Lucas – Skeleton At The Feast

Read Full Post »

Van live albums gesproken…

rorygallagheririshtour

Veel beter dan dit werden ze niet gemaakt.

NP: Rory Gallagher – Irish Tour ’74 (“WALK ON HOT COALS”!!)

Read Full Post »

Sinds dat verdwaalde berichtje van 13 oktober heb ik nog wat boeken gelezen (de rest van de activiteiten is bijlange niet zo opwindend). Ik ga u niet langer op uw honger laten zitten. Het ruikt hier ineens naar anticipatie. DOINNGG!! Deel 1:

timobrieninthelakeTim O’Brien – In The Lake Of The Woods (1994). O’Brien is zo’n beetje de Vietnamschrijver bij uitstek van de Amerikaanse literatuur, al hebben boeken als If I Die In  A Combat Zone en Going After Cacciato al lang geen uitstaans meer met Mailers The Naked And The Dead of James Jones’ From here To Eternity, ook op persoonlijke ervaringen gebaseerde romans die je nog een zweem van heroïek kan toedichten. O’Brien is bovendien ook een radicaler literair experimentalist in vergelijking met zijn voorgangers. Zijn boeken bewandelen een dunne, schijnbaar verschuivende grens tussen feit en fictie, persoonlijke bespiegelingen, brute gruwel en psychologische ineenstortingen. Ook in In The Lake Of The Woods speelt Vietnam een rol. Niet dominant, als een heden, maar als locatie van enkele geheim gehouden schandalen uit een verdrongen, verzwegen verleden. Een politicus die een verpletterende verkiezingsnederlaag lijdt om in de Senaat te kunnen zetelen, trekt zich terug met zijn vrouw in een afgelegen huis bij het water. De dag erna is ze verdwenen, en daarna wordt het nooit duidelijk of de man er al dan niet een hand in heeft gehad. Het boek teert van de eerste tot de laatste pagina op een donkere, verontrustende spanning die regelmatig wordt onderbroken door een verteller die zijn eigen duit in het zakje doet middels een arsenaal voetnoten, verschillende scenario’s de revue laat passeren en ’s mans oorlogsdaden in de kijker zet. Het lijkt zo wel een (ietwat aparte) misdaadroman, maar het is veel meer dan dat: het stelt kwesties over waarheid, schijn en identiteit in vraag door vorm en structuur volledig overhoop te gooien in een boek waarvan de handleiding steeds lijkt te ontglippen. Een wrang, vreemd, soms moeilijk en mysterieus boek, maar ook een opmerkelijke leeservaring. (****)

ianrankinhideandseekIan Rankin – Hide And Seek (1991). Eigenlijk kan ik me intussen amper nog iets herinneren van de inhoud van dit boek, de enige uit de Rebus-reeks die ik  nog niet gelezen had. Dat zegt genoeg. Ik kan me wel nog voor de geest halen dat ik behoorlijk teleurgesteld was door dit tweede deel uit de prestigieuze reeks. Na enkele pagina’s viel al op dat Rankin sinds de begindagen van zijn schrijverscarrière een enorm parcours heeft afgelegd. Zijn latere boeken uit de reeks – Set In Darkness, Fleshmarket Close, The Naming Of The Dead – veellagige, complexe en bijzonder goede romans, dan is Hide And Seek duidelijk het werk van een auteur die zijn stem nog moet vinden. Dat geldt ook voor hoofdpersonage Rebus, die hier vooral wat eendimensionaal loopt te wezen en bijlange niet zo’n complex en boeiend personage is als in de latere boeken. Wie veel tijd en een zwak voor het genre heeft kan het lezen en zich door steeds beter wordende boeken wurmen. Wie slechts één keer wil proeven, die houdt het best bij een van de recentere werken. (**1/2)

richardpowerstimeofoursingingRichard Powers – The Time Of Our Singing (2003). Je zou het misschien niet zeggen op basis van wat ik de voorbije periode gelezen heb, maar ik hou ook van schrijvers met bagage en ambitie, van schrijvers die op de proppen kunnen én durven komen met fictieve werelden die alles op z’n kop zetten, en dat in provocerende, wervelende of uitputtende taalbraaksels. Thomas Pynchon, William Vollmann, William Gaddis, Josef Skvorecky, Philip Roth, Don DeLillo, dat soort kerels (jaja, bijna allemaal Amerikanen, inderdaad). Het zijn boeken die een extra inspanning vergen van de lezer en die best geconsumeerd worden in afzondering. Pynchon lezen terwijl Mike ligt aan te pappen met Femke in Thuis? Geen beginnen aan. John Barths postmoderne kermis of Vollmanns geenideehoejehetnoemt contrasteren met afwasgekletter of Radio 1-gelul? Oh no. Ook deze van Richard Powers stelt het doorzettingsvermogen op de proef. Powers staat bekend als een specialist van de ideeënroman, en dat is nu niet anders. Personages zijn vaak niet meer dan speelballen om theorieën en plannen uit te werken, om filosofische discussies op gang te brengen, of de lezer te confronteren met prangende politieke en wetenschappelijke kwesties. In The Time Of Our Singing worden drie werelden gecombineerd: het is een familiekroniek die meteen ook een portret van enkele decennia rassensegregatie wil tonen, maar het is ook een boek over wetenschap/relativiteitstheorie (Einstein draaft ook op als personage), met ellenlange uiteenzettingen over tijdsbegrippen en (dis)continuïteit; én daarenboven is het een boek dat volgestouwd zit met muziek, niet enkel via de carrière van enkele hoofdpersonages (die het maken in de wereld van de klassieke muziek), maar ook via ware gebeurtenissen (het legendarische openluchtconcert in 1936 van zwarte zangeres Marian Anderson), familiale overdracht en een brede geschiedenis van Amerikaanse muziek (ragtime, gospel, blues, jazz, avant-garde). Het is een taai boek met talloze literaire hoogstandjes die het hoofd doen duizelen (werkelijk élke pagina bevat doorwrocht taalgestunt), maar door die immense opeenstapeling van spitsvondigheden, diepzinnigheid en expliciet literaire ambitie zit je uiteindelijk ook opgescheept met een boek dat geen hart meer lijkt te hebben, dat je murw klopt met feiten en data en theorieën en je vervolgens amper bij de les weet te houden. En onverschilligheid is dodelijk. Wat een geweldig boek over rassenrelaties met filosofische inslag had kunnen worden, verzandt zo in een kolos die respect afdwingt, maar waar je onmogelijk van kan houden. (***)

NP: Albert Ayler – Spiritual Unity

Read Full Post »

John Zorn: Tradition and Transgression van John Brackett. Vers van de drukpers en vandaag al in m’n brievenbus, deze eerste studie over het werk van componist/muzikant Zorn. Ik ben benieuwd en verwacht er veel van, al lijkt het op basis van een eerder online gepubliceerd hoofdstuk vooral erg taai en academisch te worden en voorbij te gaan aan ’s mans jazzgeoriënteerde werk met Masada, etc. Hoera voor indigesties!

jz_cvr_bernadette.eps“John Zorn is one of the most prolific and active American composers/performers working today. He has been a fixture of New York’s “Downtown Scene” since the mid-70s as a tireless proponent of avant-garde and experimental music. Despite the acclaim and respect he has achieved in America and abroad, very little attention has been paid to Zorn by musicologists or music theorists. Author John Brackett suggests that the reason for the relative paucity of writing on Zorn’s music and musical thought has to do with the difficulties and challenges they present both for listeners and scholars. Zorn’s musical language—an amalgam of seemingly incongruous techniques, sounds, styles, and genres—creates complex and sometimes confusing listening experiences that are difficult to categorize in terms of overarching thematic or narrative design. Brackett offers a number of perspectives for understanding Zorn’s music and musical practices, while challenging certain assumptions that limit the ways in which contemporary music is typically addressed.”

Bestellen kan (voor de geïnteresseerden) via Indiana University Press en de meeste online shops.

NP: XTC – Nonsuch

Read Full Post »

De rest van de films die de voorbije maand gepasseerd zijn:

talktome1Talk To Me (***) – Uit 2007, van de mij onbekende Kasi Lemmons. De film is een biopic over controversiële radio-DJ en shock jock avant-la-lettre Petey Greene (1931-1984), die in een mum van tijd uitgroeide tot een volksheld in Washington, D.C. Hij was een kleurrijk figuur, die vijf jaar doorbracht in de gevangenis wegens een gewapende overval en pas op zijn vijfendertigste aan de slag kon bij WOL; een van de weinige radiostations die midden jaren zestig gerespecteerd waren én vooral zwarte muziek draaiden. Greene nam geen blad voor de mond en lulde over racisme, seks, religie en politiek op hoogst provocerende wijze. Zijn begrafenis werd een massa-evenement, het drukst bijgewoonde afscheid van een publieke, niet-politieke persoon in de recente DC-geschiedenis. Net zoals zo veel andere biopics is Talk To Me eigenlijk niet veel meer dan een veredelde weekendfilm, met de voor de hand liggende trekjes en tekortkomingen. De film voelt erg statisch aan, de tijdsovergangen gebeuren soms krampachtig en zijn steeds af te leiden van cruciale gebeurtenissen of het verschijnen van andere kapsels en mode. Klassiek van structuur en aanpak dus, maar het wordt boven de middelmaat getild door de innemende vertolkingen van Chiwetel Ejiofor en (vooral) Don Cheadle, die met zichtbaar genoegen de hoofdrol voor z’n rekening neemt.

benx1Ben X (***) – Ik hoor hier geen goed woord voor over te hebben als cultuurminnend mens, maar screw ‘em. OK, het debuut van Vlaanderens geliefdste kletsbol heeft de subtiliteit van een testikelschop, valt terug op enkele heel erg vreemde castingkeuzes (gevorderde twintigers die tienerrollen voor hun rekening nemen, het blijft tacky), teert al te sterk op morele verontwaardiging en een didactisch ondertoontje, maar op de een of andere manier werkt het ook. De hoofdrolspeler kwijt zich met verve van z’n taak, de afwisseling tussen de werelden (de echte en die van de computerspelletjes) oogt niet mooi, maar overtuigt, en de oprechte bekommernis voor het thema van de regisseur is steeds voelbaar, creëert empathie en is voor een keer voldoende om de meeste andere bezwaren te neutraliseren.

lettersfromiwojima1Letters From Iwo Jima (****) – Ik hoor gemengde reacties over Eastwoods nieuwste, Changeling. De enige bevestigt wat al vaker over hem verteld werd (“hij wordt beter en beter met de jaren”), de andere wijst erop dat ’s mans classicisme cartooneske proporties aanneemt. Wat er ook van zij, ik heb een zwak voor de man als acteur én als regisseur. Play Misty For Me, Unforgiven, Bird, Million Dollar Baby, het zijn stuk voor stuk sterke films van een auteur die een mooi hoofdstuk in de geschiedenis van de Amerikaanse film verdient. Ik was niet echt onder de indruk van Flags Of Our Fathers, maar dat wordt even rechtgezet met deze uitstekende prent die de andere kant van het verhaal, de Japanse, toont. Terwijl het eerste deel al verre van een bombastisch epos was, beperkt Eastwood zich met Letters From Iwo Jima (2006) nog meer tot de basics van zijn kunst. Een traag verteltempo, realistische vertolkingen en (Japanse) dialogen, zelfs de kleuren schieten het erbij in: de film is zo vaal dat enkel het rood van de Japanse vlag zichtbaar blijft. Ook inhoudelijk blijft de film gespeend van heroïek. In plaats daarvan krijg je een beeld van dagdagelijke arbeid aan het front, portretten van jonge broekjes die tegen wil en dank in de frontlinies terechtkomen, angstig en onzeker en vaak op bijzonder lullige wijze aan hun einde komen. Het is net door die menselijkheid en triviale dingen in de verf te zetten dat Eastwood het universele benadrukt; het maakt eigenlijk niet uit in welk kamp de kijker een bezoeker wordt.

Films waar ik even geen bal over te vertellen heb:

  • The Prestige (***1/2) van Christopher Nolan. Prima prent over de rivaliteit tussen twee goochelaars (Hugh ‘Wolverine’ Jackman en Christian ‘Batman’ Bale), met een naar goede gewoonte uitstekende Michael Caine en enkele verrassende wendingen. Haalt het van het vaag vergelijkbare The Illusionist.
  • Fast Food Nation (***1/2). Erin Brokovich meets Supersize Me. Bewerking van het succesboek van Eric Schlosser die soms aanvoelt als een documentaire. Intrigerend, maar je hebt de hele tijd het gevoel dat er meer in had gezeten.
  • La Sconosciuta (***). Donkere en gestileerde Italiaanse thriller van Giuseppe Tornatore, met een beklemmende (en eigenlijk haat ik dat woord) vertolking van de Russische Kseniya Rappoport. Bevat een aantal ongewild komische elementen die de film een beetje van z’n charme beroven.
  • All The King’s Men (***), van Steve Zaillian uit 2006. Verfilming van Robert Penn Warrens classic. Sterrencast met Sean Penn, James Gandolfini, Anthony Hopkins en Jude Law, maar vooral Penn staat hopeloos te overacteren in een film die voor de rest best te pruimen is.
  • The X-Files: I Want To Believe (*). Woehaha.
  • Hostel: Part 2 (*1/2). Opnieuw van Eli Roth en meer van hetzelfde (een aantal gore martelscènes verstopt in een opeenvolging van beelden die pretendeert een film te zijn), maar dan in een vrouwenversie.
  • Vantage Point (**1/2). Van Pete Travis, uit 2008. Leuk aan Rashomon ontleend idee: er gebeurt een aanslag en de ware toedracht, het hoe en waarom, komen we te weten door hetzelfde kwartier opnieuw en opnieuw te beleven, steeds door de ogen van een ander. Sterk eerste half uur, daarna volgt het onvermijdelijke puddingeffect.
  • Braindead (*****). Een van de beste horrorfilms ooit en eigenlijk ook een van de grappigste films die ik ken, een eindeloos arsenaal aan oneliners. Peter Jacksons eerste moment de gloire en nog steeds de standaard als het op gore aankomt. “Your mother ate my dog!!!!
  • The Descent (**). Een groepje vrouwen daalt af in een paar onontgonnen grotten en krijgt er af te rekenen met een stel mutanten die een brok vers vlees wel zien zitten. Twee sterren voor de make-up van de mutanten.
  • Harry Potter And The Goblet Of Fire (***1/2). Te lang en natuurlijk een beetje onnozel, maar het is het soort hocus pocus dat werkt op vrijdagavond.
  • Les Triplettes de Belleville (****). Hartveroverende animatiefilm met droge humor en een uitstekende soundtrack.
  • Planet Terror (***1/2). Het andere deel van die Grindhouse-toestand van Robert Rodriguez en Tarantino, en eigenlijk alles wat Death Proof niet had: uitzinnig spektakel, nonsens, humor, vaart en andere zwans.
  • Army Of Darkness (**), AKA Evil Dead 3. Net als Braindead een combinatie van humor en horror, maar op elk vlak de mindere van de twee. Een paar hilarische momenten en voorts veel belachelijk slechte special effects in een film die zichzelf gelukkig niet al te serieus neemt.

En dat was dat.

NP: The BoDeans – Home

Read Full Post »

christophercoake

Lang geleden dat ik nog eens zo onder de indruk was van een debuut. We’re In Trouble is een verhalenbundel uit 2005 van de intussen 37-jarige Coake. Het bevat zeven ‘kleine’ verhalen die groot zijn in hun meeslependheid, hardheid en pijnlijkheid. Geen geinige of postmoderne stuff over Californische charlatans of hipsters uit NYC; het is dood, liefde, verlies en verdriet in het hinterland van Indiana, Illinois en Wisconsin dat de klok slaat, maar ik las ze zelden zo menselijk en aangrijpend. Als er nog iets volgt van deze kwaliteit, dan is Coake ook op z’n plaats tussen volk als John Cheever, Raymond Carver en Richard Ford. Later (ooit…) vast meer, maar dit is dus een tip.

NP: The Dream Syndicate – Live At Raji’s

Read Full Post »

Enlightening, Watson!

printscreen

Read Full Post »

thefountainThe Fountain. Uit 2006, van Darren Aronofsky. Ik keek met open mond naar Pi, een verwarrende paniekzaaier van een film. Over wiskunde en waanzin (een dodelijke combinatie), over een halvegare met een missie. Het kon ook enkel door een halvegare gemaakt zijn; die Arronofsky, dat moest wel een gesjeesde maniak zijn. Het was alsof een nieuwe Lynch was opgestaan, maar dan zonder te zwelgen in al die dromensymboliek en op z’n kop gezette psychologische perverteringen. Requiem For A Dream (2000), een verfilming van Hubert Selby’s roman, volgde. M’n vriendin, die destijds in het land van het esdoornblad studeerde, stuurde ei zo na een telegram met de boodschap: GA KIJKEN. Ik deed het zodra de kans zich voordeed. Het was een emotionele aftuiging die me meteen bij de lurven greep en niet meer los liet, net zoals Magnolia dat een jaar eerder had gedaan, maar dan veel bruter, rauwer, uitzichtlozer. Eenzaamheid in een oerschreeuw, een gruwelijk in beeld gebracht verval. Ellen Burstyn was fenomenaal als Sara Goldfarb (die gekreunde, verkapte “I wan-na be on te-le-vi-sion” speelt nog steeds in m’n kop) en de film bevatte meerdere scènes die ik nu nog tot in detail voor de geest kan halen. Natuurlijk droeg de soundtrack van Clint Mansell met het Kronos Kwartet er toe bij. De soundtrack is immers zo goed dat het zelfs misbruik in al te veel contexten (iets zegt dat het zelfs niet kon ontsnappen aan middelen die een gezonde stoelgang garanderen) heeft kunnen doorstaan. Ik ben uiteindelijk drie keer gaan kijken. Geen idee hoe het me acht jaar later zou bevallen.

En toen, toen was er The Fountain. En mijn vraag is nu: kan iemand zijn/haar exemplaar van Elseviers Paddestoelengids even missen, zodat ik het nog eens kan proberen? (**)

NP: Joe Henderson – Inner Urge

Read Full Post »

dialogueavecmonjardinierDialogue avec Mon Jardinier. Nostalgische prent van Jean Becker (2007) met Daniel Auteuil en Jean-Pierre Darroussin. Auteuil speelt een kunstenaar met huwelijksproblemen die het hectische Parijs ontvlucht om in zijn geboortestreek tot rust te kunnen komen. Hij neemt intrek in zijn ouderlijk huis en werft al spoedig een tuinman aan die hem bij het opknappen van het erf zal helpen. Die tuinman blijkt een van zijn jeugdvrienden te zijn. De vriendschap wordt, ondanks de enorme verschillen in hun afgelegde parcours, hernieuwd en op korte tijd intens. Wat volgt is een traditionele wisselwerking tussen cultuur en natuur (het is dan ook moeilijk om niet aan Jean de Florette en Manon des Sources te denken), intellect en boerenverstand, waarbij Darroussin zijn werkgever de ene verdrongen revelatie na de andere bezorgt. Dialogue avec Mon Jardinier is nergens vernieuwend, opzienbarend of echt opmerkelijk te noemen, maar het speelgemak straalt ervan af bij de acteurs en zorgt voor enkele oprecht sentimentele en hilarische momenten (zoals wanneer Auteuil enkele plattelandswijsheden aanwendt om een Parijse cultuursnob de mond te snoeren). Uiteindelijk is Darroussin met zijn genuanceerde en tegelijkertijd aanstekelijke vertolking echter dé revelatie van de film. (***1/2)

no_country_for_old_men_coenNo Country for Old Men. Ze kunnen het nog. The Ladykillers (2004) was een regelrechte zeikfilm en Intolerable Cruelty zat ook ver onder het niveau dat je van Joel & Ethan Coen zou mogen verwachten. Hun verfilming van No Country For Old Men mag dan wel een maatje te klein zijn voor m’n persoonlijke drievuldigheid (Barton Fink – Fargo – Blood Simple), het is gemakkelijk hun beste sinds The Big Lebowski en een van de betere films die ik het voorbije jaar zag (steeds gebeurt alles met enige vertraging ten Huize Boleuzia). Opnieuw krijg je die imposante landschapsfotografie (opnieuw van de fenomenale Roger Deakins), die ietwat vreemde invalshoeken, vreemde dialogen en obsessies. Cormac McCarthy’s gewelddadige roman, eigenlijk een op zijn kop gezette western, kreeg een uitstekende verfilming die al even spaarzaam als effectief omgaat met bloedvergieten, mag rekenen op ijzersterk acteerwerk (Tommy Lee Jones, Josh Brolin en (vooral) Javier Bardem hebben er een carrière-hoogtepunt bij) en enkele scènes die vintage Coen zijn en Amerikaanse cinema op z’n best. (****1/2)

death-proofDeath Proof. Of het nu is uit overmoed, uit gebrek aan zelfkennis, of gewoon omdat hij het kan, blijft me onduidelijk, maar Tarantino had deze Death Proof (2007) beter niet uitgebracht. Toch niet in deze versie. Zijn bekendste handelsmerken (eerbetonen, geësthetiseerd geweld en nonsensikale dialogen) hebben hem terecht op de kaart gezet en een cultstatus bezorgd, maar ze stonden steeds ten dienste van films met schwung en narratieve vaart, ook al bezondigden ze zich soms aan traagheid (Jackie Brown) en gebrek aan substantie (Kill Bill). Death Proof is echter een typevoorbeeld van artistieke luiheid en een regisseur die op ongeïnspireerde manier zijn tics uitvergroot. Natuurlijk wordt rechtstreeks verwezen naar een traditie van B-films die zo hun eigenaardigheden en gebreken hadden, maar ik kan me helemaal niet herinneren dat die exploitation/car chase-films zo’n gebrek aan richting verraadden. Integendeel, het waren botte oefeningen in bruut geweld – WHAM BAM -, terwijl Tarantino z’n geile huppelkutjes zo lang laat doormemmen dat er een kuip Italiaanse espresso aan te pas moet komen om je bij de les te houden. Fijn om Kurt Russell nog eens te zien, ferme lapdance ook en gierende banden à volonté, maar voor de rest is Death Proof vooral langdradig gewauwel met een air van (onterechte) artistieke zelfrechtvaardiging. (*1/2)

NP: The Replacements – Sorry Ma, Forgot to Take Out the Trash

Read Full Post »

dietotaletherapieDeze film van Christian Frosch uit 1996 werd me in de schoot geworpen door kollege S., niet enkel een hardcore pleitbezorger van het Duitse schrootcollectief Einstürzende Neubauten (ook beschikbaar ter inzage: het kookboek van N.U. Unruh en de insignesverzameling van FM Einheit), maar tevens liefhebber van all things Teutonic (Schweinshaxen mit Pellkartoffeln, Trabant, Mozartkugeln, Ein Fall für Zwei, etc.). Het meest opmerkelijke aan deze film is de onverwachte aanwezigheid van Neubauten-opperhoofd en fulltime drecksau Blixa Bargeld, die gestalte geeft aan charismatische, van trendy ringbaard voorziene goeroe Roman Romero, een in psychobabble en self-improvement dealende gluiperd die tegen forse betaling cursussen organiseert op een afgelegen locatie. Wat een radicale aanval had kunnen worden op alternatieve therapieën, IK-cursussen en andere onzin die zelfontplooiing en -kennis uitdraagt (u kent ze wel: Ontdek je kernkwaliteiten! Spiritueel welzijn in de huiskamer en daarbuiten! Flipper: er zit meer in een dolfijn dan je denkt!), draait na een schier eindeloze reeks omwegen en gemiste kansen echter uit op een knullige psycho-thriller waarin het geweld en de eraan voorafgaande escalatie al even gekunsteld als ongeloofwaardig aanvoelen. De confronterende leutersessies (van “Es tut weh, weh, weh!” tot “Vati, du hast mich nicht wirklich verstanden!”) leveren hilarische scenes op vol gekrijs, primal screams, oedipus- en elektracomplexen en spastisch gekronkel in Dogma-stijl, verpakt in nergens toe leidende discussies die de film onnodig rekken tot voorbij de te vermijden 120 minuten-grens. Dat de film tot het einde geen duidelijk antwoord biedt op de vraag of het nu bedoeld was als komedie of niet, is uiteindelijk wat het niet totaal de vernieling in helpt. Voor de rest: ganz toll, wie immer. (**)

Later meer.

NP: The Kinks – Face To Face

Read Full Post »

%d bloggers liken dit: