Omdat u het waarschijnlijk niet te horen zal krijgen op de redactie: eergisteren overleed jazzsaxofonist David ‘Fathead’ Newman, die deel uitmaakte van enkele legendarische bezettingen rond Ray Charles in de 50s en 60s en o.m.indruk maakte op klassiekers Ray Charles At Newport en The Genius Of Ray Charles. Newman was een saxofonist met een toegankelijke en soulvolle stijl en een geweldig mooie, diep in de blues gewortelde sound. Zijn hard swingende debuut Fathead (1959), oftewel Ray Charles Presents David ‘Fathead’ Newman, zorgt er steevast voor dat de bekleding van de stoelen wordt geswingd ten huize Boleuzia, dus bij gebrek aan inspiratie en een beetje geldoverschot weet u wat te doen.
Voor en tussen de Brusselmansen nog wat andere dingen ter hand genomen. O.m.:
Georges Bataille – De erotiek. Provocerend filosofisch werk dat bij eerste diagonale lezing vrij toegankelijk lijkt, maar al snel uitmondt in een labyrintisch discours dat moeilijk te volgen is. Bataille (1897-1962) was geobsedeerd door taboes, zowel in zijn persoonlijke leven als in zijn teksten, en in zijn oeuvre is het dan ook dood, geweld, seks, verderf en andere vrolijke en perverse materie die de kern uitmaakt. Aanvankelijk werd hij in de armen gesloten door de surrealisten, maar die hadden het duidelijk niet begrepen op zijn obsessies. Tot zijn dood bleef Bataille een einzelgänger, maar dan wel eentje die postuum invloedrijk werd: o.m. Foucault en Lacan zouden later met hem koketteren. Interessant is ook dat hij o.m. een cruciale invloed zou betekenen op het werk van avant-garde componist John Zorn, die vergelijkbare obsessies met pornografie, marteling en morbide mystiek verwerkte in zijn hardcore/jazz platen met Naked City en Painkiller en bij uitbreiding ook een paar generaties schrijvers die te verzamelen zijn onder de ‘transgressieve literatuur’, zoals Dennis Cooper, William Burroughs, William Vollmann, Brett Easton Ellis (ttv American Psycho) en Hubert Selby Jr., die thema’s als homofilie, incest, pedofilie, prostitutie, transsexualiteit, (auto-)mutilatie, etc, niet uit de weg gaan. Ontspanninglectuur pur sang dus, waarbij seksualiteit en dood consequent hand in hand gaan.
David Mitchell – Cloud Atlas (2004). Volumineuze explosie van ambitie en creativiteit, met een hoogst verwarrende (na een kwart), complexe (halverwege) en originele (wat verder) structuur, een veelheid aan stijlen en sferen en een rijkheid en coherentie die zich steeds meer laat voelen naarmate je vordert. Zo een van die boeken waarvan je na 50 pagina’s vreest dat je het einde niet zal halen, maar waarvan je uiteindelijk spijt hebt dat het niet dubbel zo dik was. Bescheiden tour de force. (****)
Jenny Valentine – Broken Soup (2008). Aardige jeugdroman over vriendschap en gebroken gezinnen. Emotioneel zonder klef te zijn en waarschijnlijk uitgelezen kost voor jonge(re) tieners. Heeft iets van Bali Rai’s The Crew, maar dan softer, zonder het laagje ‘cool’ grootstadsgeweld. (***1/2)
Henning Mankell – De vijfde vrouw (1996). De formule is intussen bekend, maar ze blijft werken. Een omvangrijk boek dat je er op twee avonden door jaagt. (***1/2)
James Frey – Bright Shiny Morning (2008). Sinds bekend werd dat zijn A Million Little Pieces (memoires van een ex-junkie die lezen als een onvervalste helletocht) toch niet zo waarheidsgetrouw was, moet Frey zowat de meest verguisde schrijver van de Verenigde Staten zijn. Wat mij betreft legt hij met Bright Shiny Morning, zijn eerste echte roman, de kritikasters het zwijgen op. OK, je zit nog altijd met die stilistisch erg beperkte en benauwende stijl (veel korte, declaratieve zinnen, veel “I”, en een gebrek aan lees- en aanhalingstekens), maar ze onderscheidt zich en ze wérkt. Bright Shiny Morning is een grootstadsmozaïek, een lappendekken van portretten van verloren zielen in de onoverzichtelijke kolos die Los Angeles is. Frey volgt een zestal hoofdfiguren, voegt er een paar dozijn nevenfiguren aan toe en laat de verhaallijnen nu en dan kruisen. Het heeft iets weg van TC Boyle’s Tortilla Curtain, van Pete Dexters Train en het gehanteerde procédé in films als Crash, Magnolia en Short Cuts, met dat verschil dat het boek bewust minder samenhangend is. Doorheen het boek geeft Frey ook de geschiedenis van de stad en een hele reeks trivia. Zo kom je te weten aan welk tempo de stad groeide, maar ook hoe hoog het misdaadpercentage is, welke bendes er grote sier maken, wat de populairste autostrades zijn, etc. Op papier een dik pak willekeurig gelul en hier en daar wat oppervlakkig, maar geschreven met zo veel meeslepende drive en empathie dat je het weigert neer te leggen. (****)
David Mitchell – Ghostwritten (1999). Debuutroman van de gelauwerde Brit en achteraf bekeken een vingeroefening voor het veel betere Cloud Atlas. Ook hier een ketting schijnbaar ongerelateerde verhalen die toch op de een of andere manier een geheel vormen, ook hier een breed palet aan kleuren en stijlen en referenties, maar terwijl Cloud Atlas geschreven werd met de nodige zelfdiscipline moddert Ghostwritten vaak maar wat aan, met hele pagina’s die stram en geforceerd aanvoelen. Een uitstekend voorbeeld van zo’n debuut waar het talent van afdruipt, maar de gebreken al die nakende virtuositeit neutraliseren. (**1/2)
Noah Charney – De Caravaggio kunstgreep (2007). Een beetje een vreemde misdaadroman, van een jong talent. Charney is nog geen dertig en putte inspiratie voor deze roman over kunstdiefstal uit zijn eigen leven als kunsthistoricus en mede-oprichter van een denktank die zich bezighoudt met kunstmisdaden (studie en preventie). Dat leidt tot heel wat erudiete passages die volgestouwd zijn met kunsthistorische feiten en weetjes, een beetje à la The Da Vinci Code, maar vreemd genoeg valt dit moeilijk te verenigen met heel wat andere aspecten. Zo zijn er veel te veel personages, zijn de dialogen soms ronduit zwak en krijgen al te veel passages een karikaturale sfeer die moeilijk verenigbaar is met het sérieux en de ultracomplexe plot van het boek. (***)
NP: School Days – Crossing Division
(Afbeelding: J.-A. Boiffard, Papier collant et mouches (1930), illustratie bij Batailles artikel “L’esprit moderne et le jeu des transpositions”)
“I’ve only just begun to fight
You ain’t seen nothing yet
I’ve just begun to fight
To prove I’m the love of your life
I’m gonna kiss every doubt from your lips baby
I’ve only begun to fight”
…en die veelkleurige lichtbundels ze trekken hikkende regenbogen over het verhemelte van een collectieve muil die zich opensperde, in ontvangst nam, kauwde, herkauwde, slikte en dat uren, een hele namiddag lang, tot plotseling het gebroken wit vervangen wordt door stotterende spastische stroboscopen en nerveus geel dat wordt opgejaagd door knalrood en groen en fluopaars en blauw en het is dan dat de ongedurige lijven overeind komen, de afgetrainde en afzakkende, de eeltharde en als volle pudding lillende, de uitgezette en gekorsetteerde en als er nog enigszins sprake kan zijn van controle tijdens die catatonische eerste minuten waarbij het van partner wisselen nog een zweem van onschuld voorwendt dan verschuift die illusie zodra het ritme versnelt, de beat nadrukkelijker wordt en de volumeknop naar een getal van twee cijfers sluipt. en het is dan dat de eucharistieviering van de extase een aanvang neemt, want er wordt gedraaid en gewenteld, gezwaaid en geduwd en geschurkt, nu eens lichtjes met de delicate springerigheid van tienerballetten en dan weer stijf, artritisch, met de souplesse van een kruiwagen vol bakstenen al doet het er niet toe want eenheid en eendracht zetten aan tot het overboord gooien van remmingen, die de onpopulaire maatregelen, manklopende verhoudingen, in de rug priemende blikken van nijd van dagen voorheen doen vergeten. het is een nieuwe start, een tabula rasa, een roes aangezwengeld door uren halsreikend uitkijken naar stoom aflaten met geest maar vooral lichaam en dat lichaam wordt dan ook verplicht een nummertje op te voeren dat het eigenlijk al vergeten was of zelfs nooit gekend heeft. achter de zijlijn wordt door de testosteronbrigade intussen goedkeurend in stilte gestaard en geknikt, met de geringste dosis schaamte en schuldgevoel en spijt in het achterhoofd. de ene voert een kubistisch soloparcours uit waarbij ledematen van plaats lijken te wisselen bij elke derde slag, de andere neemt deel aan een braderijenversie van le danse van matisse, draaiend, kerend, wervelend in concentrische kringen van kirrend genot. anderen, pensioengerechtigde leeftijd nabij, hebben een andere tactiek, woest zwaaiend met voorarmen of complexe voetfiguren uitvoerend, maar zelden de twee tegelijk. of ze sluiten vol vertrouwen de ogen en sturen de armen luchtwaarts, in een hoek van negentig graden en knippen met de vingers als flamenco-instructrices of arabische prinsessen van duizend-en-één-nacht. of ze staan stokstijf, stil met de voeten, de heupen lichtjes wiegend op het ritme van de knieën die elkaar aflossen in zachte stootbewegingen. en dat stoten daar is het hen uiteindelijk om te doen, want de lichamen werken en zwoegen en verbranden, gloeien en glanzen al snel als een blok Gouda op een walmende schoorsteenmantel WANT ER IS EEN BELOFTE GEMAAKT ZONDER DAT EEN WOORD DE LIPPEN MOEST PASSEREN ER IS EEN BELOFTE DIE IN DE LUCHT HANGT EEN BELOFTE VAN ONVOORWAARDELIJKE ONGEBONDEN ONGEGENEERDE ONMIDDELLIJKE VOLDOENING EN BEVREDIGING HET IS EEN BELOFTE VAN SEKS VAN GEOPENDE KNOOPJES BRUUT OPZIJGESCHOVEN LOKKEN NATTE BOVENLIPPEN SCHUDDENDE BORSTEN EN SCHURENDE DIJEN VAN SCHOUDERBANDJES DIE ZAKKEN EN BLIJVEN PLAKKEN VAN ZWEETPATRONEN DIE VAN EEN MAATJE VEERTIG EEN ACHTENDERTIG MAKEN EN DOEN KNELLEN WAAR ENKEL DE BEVRIJDING NOG GENOEGDOENING KAN SCHENKEN EN DAT IS WAARNEEMBAAR IN DIE OGEN ZE ZIJN ALERT ZE ZIJN WAKKER ZE ZIJN ENERGIEK ZE ZIJN DAAR ZE ZIJN BRUTAAL EN OOK STAREN ZE IN DE VERTE NAAR EEN PUNT WAAR DE BEVREDIGING ZIJN WERK HEEFT GEDAAN EN HET KORSTONDIGE VERSUFTE HANGEN DAT VOORAFGAAT AAN SPIJT en ademtekort en heimwee die zijn intrede doet… maar dat doet er even niet toe want in DIE context op DIE plaats op DAT uur in het bijzijn van DIE mensen ZO tekeer kunnen gaan, wars van welvoeglijkheidsregels werkvloercodes hiërarchische structuren en andere beperkingen, dat werkt als een drug, een natuurlijke ongedwongen euforie van het hier en nu die als een orgastische climax een weg zoekt en vindt en uiteindelijk te pletter slaat tegen een muur van plots besef. het nieuwjaarsfeest van een overheidsdienst. onvergetelijk, en je gaat er vreemd van schrijven. patati patata
Ook dit jaar al belachelijk veel voor de buis gehangen eigenlijk:
1 Wallace & Gromit: A Matter Of Loaf And Death (****): opnieuw een rollercoaster van een half uur, met hopen visuele gags, geweldige animatie en boosaardige serial killer die het gemunt heeft op… bakkers.
2 The Trials Of Darryl Hunt (****): documentaire uit 2005 over Darryl Hunt, een neger/zwarte/Afro-Amerikaan* die op 19-jarige leeftijd opgesloten werd voor een verkrachting/moord die hij niet beging en bijna twintig jaar laten pas vrijkwam. De film is een verbijsterend voorbeeld van hoe gerechtigheid’ volledig bepaald kan worden door willekeur, racisme, ongegronde vermoedens en vooringenomenheid. Toen na tien jaar vastgesteld kon worden dat de spermastalen onmogelijk van Hunt hadden kunnen zijn, werd niet een beslist om het proces over te doen. Pas toen er, bijna twintig jaar na de feiten, een nieuwe bekentenis was, zou de vrijlating van de man in versnelling komen. Wat vooral bijblijft: de onvoorwaardelijke steun die Hunt jarenlang kreeg van diverse organisaties en vooral de vergevingsgezindheid van de man. In dergelijke situatie zou ik die gevangenis vast verlaten hebben als een op wraak beluste maniak.
3 Wall-E (***1/2). Voor velen dé film van 2008. En het moet gezegd: de film heeft prachtige momenten. De eerste 20-30 minuten zijn nu al klassieke animatie. Opmerkelijk hoe ze er in geslaagd zijn om een onnozel robotje zo veel empathie te doen opwekken. Vanaf dan komt de film echter in een stroomversnelling, moet de boodschap en toekomstwaarschuwing in hoofdletters verkondigd worden en halverwege de film begint deze te bieden wat verwacht wordt; lawaai, actie, conventies. Ook daar zit de waarde van de film ‘m vaak in de details en slimme humor, maar het neutraliseert enigszins de impact van dat vrij gezapige, maar heel indrukwekkende begin.
4 The Terminal (**1/2): bij het opmaken van m’n Spielberg-Top onlangs, bleek dat ik deze nog niet had gezien. Daar is nu verandering in gekomen, al weet ik niet of ik mezelf daar gelukkig om moet prijzen. The Terminal is immers een zwakke film voor een regisseur van dit kaliber, en een film die te lang blijft aanmodderen om echt in impact te hebben. Nochtans is Tom Hanks prima als in de luchthaven gestrande Oost-Europeaan met een missie. Zijn tics, wat vreemde gedrag en aangedikt accent zijn karikaturaal én geloofwaardig, wat het des te spijtiger maakt dat het scenario niet wat bondiger en spitser was. Catherine Zeta-Jones had ook meer in beeld mogen komen.
5 Shoot ‘Em Up (***1/2). Wie houdt van compleet over the top, karikaturaal geweld, ergens tussen Sin City, The Matrix en Planet Terror, die heeft aan deze film ene vette kluif. De film is immers nog geen dertig seconden bezig en je krijgt al een schietfestijn gepresenteerd waarbij horen en zien vergaat. Clive Owen heeft de perfecte I-don’t-give-a-fuck-smoel, Paul Giamatti is uitstekend als bad-ass pyscho en het tempo blijft constant in het rood steken. Van karakteruitdieping, geloofwaardigheid of enige diepgang is geen sprake, maar daar mikt dit ook niet op. Als testosterononzin benadert dit de vijf sterren.
6 Southern Comfort (****). Bescheiden meesterwerkje van Walter Hill, die zijn winning streak van The Warriors en The Long Riders nog even voortzet (en dat ook na deze film zou doen met 48 Hours). Zoals dat hoort bij Hill is dit ook een film voor venten over venten. Venten in een crisissituatie. Een groepje soldaten van de nationale garde gaat op trainingsweekend naar de moerassen van Louisiana en krijgt het al snel aan de stok met enkele locals die niet met zich laten zeiken. Het gevolg is een jachtpartij waarbij jager de opgejaagde wordt. Southern Comfort maakt bijzonder goed gebruik van sfeer en setting (je zakt als het ware mee tot je knieën in het vuile moeraswater) en kan teren op prima een stel prima acteurs (o.m. Keith Carradine en Powers Boothe). Voor een heel stuk bewandelt de film de lijn tussen Deliverance en First Blood, maar het is de met cajun-muziek opgezweepte finale die een gewéldig hoogtepunt vormt.
7 We Own The Night (***1/2). James Gray is gespecialiseerd in films als deze: prenten over loyaliteit in moeilijke situaties. De film is voorspelbaar, ouderwets en zelfs door Gray al eens gemaakt (zie: Little Odessa), maar met volk als Joaquin Phoenix, Robert Duvall en Mark Wahlberg zit je doorgaans wel goed. En ik ben ook benieuwd naar zijn Two Lovers, die de moeite zou zijn.
8 Ascenseur pour l’echafaud (****1/2). Klassieker van Louis Malle die nog steeds het bekijken waar is. De plot heeft een vrij hoog Hitchcock-gehalte, bevat talloze mooie beelden, uitstekend acteerwerk (vooral van Jeanne Moureau) en wordt gedreven door de legendarische soundtrack van Miles Davis die met ene internationale line-up zorgde voor een van de klassieke jazz-soundtracks van de 50s.
9 The Ipcress File (***1/2). Michael Caine (DE Michael Caine) als snotneus in een variatie op de Bond-films. Door en door Brits, met een wat vergezochte plot, maar wel het bekijken waard.
10 Pars Vite et Reviens Tard (***). Degelijke moderne Franse politiethriller met een onderhoudend doomsday-scenario. In het moderne Parijs wordt de terugkeer van de pest aangekondigd door een halvegare die goed vertrouwd is met middeleeuwse geschriften, etc.
11 Mindhunters (**). Serial killer thrillertje. Begon vrij veelbelovend – zet een aantal profilers-in-opleiding op een eiland en zorg ervoor dan een van hen eeen psychopaat is – maar zoals steeds begon het halverwege te stokken, haperen en sputteren. En LL Cool J is een verschrikkelijk acteur.
Intussen aan ’t kijken naar de HBO comedy van Flight Of The Conchordsen het eerste seizoen van Mad Men. Shitty, it ain’t.
Ik hoop dat er binnenkort een einde kan komen aan de overwintering. De concertlijst begint intussen wat gestalte te krijgen, al valt het te betwijfelen dat ik alles (of zelfs de meerderheid) ga kunnen zien. Vijf concerten én een bandrepetitie op een week overleef ik niet meer. Anderzijds gaan er ook nog wat nieuwe bijkomen. Het valt wel op dat het concertaanbod in de grote(re) zalen (AB, Botanique, Handelsbeurs, Muziekodroom, etc) vrij zwak is dit jaar, …of gewoonweg weinig voor mij in de aanbieding heeft. Enfin, dit staat momenteel op de voorjaarslijst:
27/1: Buffalo Collision – Vooruit (Gent)*
7/2: Theo Maassen – Capitol (Gent)*
9/2: OffOnOff – Récyclart (Brussel)
10/2: Sakoto Fujii’s Ma-Do / Marilyn Crispell – Vooruit (Gent)
13/2: Peter Brötzmann Chicago Tentet – Bimhuis (Amsterdam)*
14/2: Buzzcocks – Depot (Leuven)
28/2: Peter Case – Toogenblik (Haren)
7/3: Els Vandeweyer 4tet / Vandermark 5 – KC België (Hasselt)*
10/3: Titus Andronicus – Notanique (Brussel)
22/3: Lyle Lovett – AB (Brussel)
4-5/4: Sonic City Festival – Kortrijk
7/4: William Elliott Whitmore / Alela Diane – AB (Brussel)*
18/4: D.O.A. – 4AD (Diksmuide)
23-26/4: Roadburn Festival – 013 (Tilburg)*
Die met een * staan vast (i.e. tickets zijn binnen). Als ik iets over het hoofd zie, laat het dan weten. Aanraders? Idem.
Geen reggae, black metal en kleinkunst, aub. Bedankt!
NP: Nick Cave & The Bad Seeds – Your Funeral… My Trial
Begin: “We schrijven het jaar 1985. Het was midzomer en het was de zondag van de Tovenaarsfeesten in Iddergem, een gat om nooit te vergeten.”
Einde: “‘Niet neuken, niet beffen, niet pijpen, niet tongen, niks,’ zei hij tot het meisje, ‘geen lichamelijk contact. Ik ga je alleen maar bevrijden, dat is alles. En terwijl ik dat doe, moet jij hevig klaarkomen. Zo simpel is het.’ De hoer keek niet eens verbaasd.”
Daartussen: Een tweede klassieke Brusselmanscreatie maakt z’n intrede: Eduard Kronenburg. Deze ambtenaar van het ministerie van A & T is, in tegenstelling tot Louis Tinner, een man die zich wél in de wereld begeeft. Het boek vangt meteen aan met een Vlaams volksfeest in het vergeten gat Iddergem, een start die een haast onwerkelijke sfeer krijgt, door o.m. de toevoeging van liefdesbrieven en dagdromerijen vol machts- en geweldfantasieën. De brieven, waarvan sommige op papier worden geschreven en andere met een vinger in de lucht, zijn gericht aan de geïdealiseerde Gloria, een vrouw die vooral uitblinkt in afwezigheid. Is ze echt, maar weggelopen? Is ze een verzinsel ter compensatie van een gemis? Het wordt nooit echt duidelijk, maar het is een feit dat Kronenburg er niet in slaagt om relaties met vrouwen te onderhouden. Naast Gloria krijgen we ook te maken met Valium, Pico en de in Amsterdam verblijvende Tereza, en ook met hen wil het maar niet lukken. Dat is niet in het minst te danken aan Kronenburgs erratische gedrag, dat zich uit in heroïsche zuipmarathons (op en buiten het werk), het slikken van Xanax tegen de angst en gesprekken met collega’s die keer op keer uitmonden in groteske vervormingen van alledaagse praatjes (ofwel kom ik te weinig onder de mensen). “EAST-SIDE! JEAN-PIERRE PAPIN!” Nieuw is het opduiken van Herman Brusselmans: eerst als personage waar Kronenburg nog naar op kan kijken, later als verteller die ingrijpt in de koortsige finale en de nachtelijke rit van de twee helden naar de Brusselse hoeren voorstelt. Heden ben ik nuchter sluit nauwer aan bij het beeld van Brusselmans dat dominant is geworden. Het gezuip, het eindeloze gelul (de nergens op slaande dialogen, die in een pak gevallen wat scherper hadden gekund, stapelen zich maar op), de vuilbekkerij en het seksisme: het is er allemaal, maar tegelijkertijd treedt Eduard Kronenburg ook naar voren als een overtuigende verloren ziel, op zoek naar liefde, eigenwaarde en gemoedsrust. En de volgende pint natuurlijk. (***1/2)
Herman Brusselmans. Kou van jou. Amsterdam: Ooievaar, 1995. 726 pag. (Kou van jou bevat naast Heden ben ik nuchter ook nog Zijn er kanalen in Aalst?, Dagboek van een vermoeide egoïst en Vlucht voor mij)
Het geeft een vreemd gevoel om met drie vrouwen in de lift te staan die gebarentaal spreken. Zeker als ze je daarbij wat liggen te begluren en amper erin slagen om hun gegiechel te onderdrukken. M’n veters waren nochtans gebonden en m’n ritssluiting was dicht (edit: naar het schijnt was m’n combinatie van legergroen t-shirt en blauw/grijs houthakkershemd vandaag wel niet zo geslaagd, het zal dat geweest zijn…)
Bij toeval ontdekte ik dat een oude bekende die ik al jaren niet meer zag (dat gebeurt precies wel vaker met oude bekenden) een hele goede boekenrecensente geworden is. Bij deze stuur ik haar veel achterstallige opgestoken duimen, etc… Ik had het vast eerder geweten als ik ook geabonneerd was op die alomtegenwoordige netwerksites (waren The Godfathers er 20 jaar later, dan zaten we nu ongetwijfeld met een Birth, School, Work, Facebook, Death). Ach.
Begin: “Wat ook mogelijk is, dacht de bibliothecaris op zekere ochtend, ik steek de boel in brand.”
Einde: “De woorden die hij prevelde waren niet te begrijpen, maar dat het belangrijke woorden waren, daar mogen wij zeker van zijn.”
Daartussen: Het verhaal van Louis Tinner: hypochonder, eenzaat, stoethaspel, bibliothecaris tegen wil en dank. Terwijl Prachtige ogen een afrekening was met Brusselmans’ studentenperiode lijkt De man die werk vond in te spelen op zijn situatie van dat moment: Brusselmans was immers daadwerkelijk bibliothecaris van de ‘recreatieve’ bibliotheek van de RVA in Brussel en dus goed op de hoogte van het reilen en zeilen van de opwindende Belgische ambtenarij. Tinner vult zijn dagen met het rotzooien met boeken (rondstampen, pagina’s uitscheuren, onderzeiken), het zuipen van sloten slechte koffie (en geilen op het koffiemeisje), het negeren van telefonische oproepen, het in de zeik zetten van collega’s/klanten en het zich vermeien met kakken, kettingroken, pinten pakken en bloedfluimen spuwen. Door de thema’s (verveling, eenzaamheid, doelloosheid, etc) en humor (absurd, sarcastisch, onnozel) is het overduidelijk een Brusselmansboek, maar het is na meer dan twee decennia ook nog indrukwekkend gestileerd en gedisciplineerd. Het is geen aaneenschakeling van hilarische oneliners en wendingen, maar het ontbeert ook de vele inzinkingen en gratuite provocaties die zijn latere boeken vaak zouden kenmerken. Er hangt geen gram vet te veel aan deze 127 pagina’s. Tinner is een beetje een absurd-cynische figuur, gemodelleerd naar Gerard Reve’s Frits van Egters, en een grijze, wat onwerkelijke anti-held die enkel binnen de muren van zijn overheidsgebouw lijkt te bestaan en een versie geeft van het ambtenaarschap die sterk afwijkt van bvb. Voskuils Het bureau. Een onverwoestbare klassieker is De man die werd vond niet, maar het is ongetwijfeld een van de betere Vlaamse boeken over verveling en iemand afrossen met een pöeziebundel (het dient altijd érgens voor), en een eerste hoogtepunt in het oeuvre van de schrijver. Tinner zou dertien jaar later een comeback maken. (****)
Herman Brusselmans. De man die werk vond. Amsterdam: Ooievaar, 1994. 127 pag.
Ik ging door het lint toen ik een paar jaar geleden te horen kreeg dat er een documentaire over The Minutemen stond aan te komen. Vanaf de dag dat ik hun legendarische album Double Nickels On The Dime (1984) kocht, ergens in de jaren negentig, stond die plaat in m’n top 5 aller tijden en ze is er nooit meer uit verdwenen. Honderden beluisteringen later (dit is vermoedelijk de enige plaat die ik elke week minstens een keer opleg) is m’n adoratie voor de mijlpaal nog steeds onverminderd. Het trio kwam uit een scene (die van het SST-label, waar o.m. ook Black Flag en Hüsker Dü gevestigd waren) die me sowieso al nauw aan het hart lag, maar wat die kerels deden was te uniek om vast te pinnen op een label, jaar of stijl. Double Nickels On The Dime is een onvergelijkbare uitbarsting van creativiteit en energie, een plaat die met een been in de Amerikaanse punktraditie staat, maar tegelijkertijd met onwaarschijnlijk veel verve de genrebeperkingen weet te overstijgen.
Wat hen voor de gemiddelde muziekfan puur ‘punk’ maakte was die liefde voor korte en vrij snelle geluidserupties. Het album bevat ook niet minder dan 43 songs (de 2LP-versie heeft er zelfs 46!), waarin de leden niet enkel hun draai geven aan de punktraditie, maar ook rotzooien met country, funk, jazz, avant-rock en folk. Dat de Minutemen zo uniek klonken had alles te maken met het feit dat niemand in de band er een conventionele stijl op nahield. Gitarist/zanger d. Boon speelde clean (zonder vervorming), jazzy en snijdend en verbazend virtuoos voor een ‘punk’, bassist/zanger Mike Watt was duidelijk beïnvloed door funk en jazz, en drummer George Hurley slaagde er in op elke song anders aan te pakken zonder ooit minder dan indrukwekkend te zijn. Hun songs waren snedig maar niet agressief, humoristisch maar niet onnozel, intellectueel uitdagend maar niet arty-farty, geëngageerd maar niet sloganesk. Het was hardcore punk voor dat een synoniem werd voor geweld en machogelul. Het was m.a.w. een band met een hart, een brein en elastische heupen, ook al hadden ze de sex-appeal van een waterbuffel.
Later ging ik ook het andere werk verkennen. Geen enkele plaat wist het geniale van Double Nickels te benaderen, maar elke e.p. en al hun full-albums weten zich te onderscheiden: de oudere releases door de waanzinnige concentratie van ideeën en gejaagdheid, de latere door vervaarlijk dicht te komen bij conventionele rock-‘n-roll, maar dan op de Minutemen-manier. Aan het verhaal kwam een einde toen D. Boon in december van 1985 omkwam bij een auto-ongeluk. Watt en Hurley wilden er aanvankelijk het bijltje bij neergooien, maar richtten wat later fIREHOSE op met Minutmen-fan van het eerste uur Ed Crawford. Die band zou een paar platen maken die in het verlengde lagen van de voorganger, maar met een verschuiving richting alt. rock. Hurley zou de muziek de rug toekeren, maar Watt bleef spelen in talloze bands (waarvan Banyan een favoriet is), maakte drie uitstekende solo-albums, bleef de DIY-idealen uitdragen als eerbetoon aan D. Boon en werd uiteindelijk bassist bij de herenigde Stooges.
Ik zag de film voor het eerst toen ik in 2005 naar een optreden van Watt & The Secondmen ging kijken (recensieding). Het optreden, de tour van The Secondman’s Middle Stand, was memorabel en belandde uiteindelijk op m’n #2 van dat jaar, maar We Jam Econo maakte zo mogelijk nog meer indruk. Regisseur Tim Irwin is er immers in geslaagd om een film te maken die er verdomd goed duidelijk maakt wat The Minutemen zo onderscheidde. Gesprekken met Watt vormen de ruggengraat van de film, die chronologisch het verhaal van het trio vertelt, van de begindagen in San Pedro, de eerste concerten en de releases op SST, tot de steeds bloeiende creativiteit, de vriendschap in de band en de unieke stijl die het trio legendarisch maakte. Bovenal primeerde de expressie bij de band, die als geen ander de idealen van de DIY belichaamde. Daardoor werden de band en hun meesterwerk de belichaming bij uitstek van de punkgedachte. Ze lieten horen dat de mogelijkheden eigenlijk onbeperkt waren. “Punk is whatever we made it to be” luidde het.
Naast Watt en Hurley krijg je een resem getuigenissen van mensen die bij de band betrokken waren: de moeder van Watt, schrijver/muziekjournalist Richard Meltzer (die met de groep zou gaan samenwerken) en vooral veel muzikanten uit hun omgeving, stuk voor stuk ronkende namen uit de punk/alternatieve muziek uit de jaren tachtig: Jello Biafra (Dead Kennedys), Milo Aukerman (Descendents), Keith Morris (Black Flag, Circle Jerks), Henry Rollins, Thurston Moore & Lee Ranaldo (Sonic Youth), Flea (Red Hot Chili Peppers), John Doe (X), Grant Hart & Greg Norton (Hüsker Dü), Ian MacKaye (Minor Threat, Fugazi), J. Mascis (Dinosaur Jr.), Colin Newman (Wire), etc etc. Allemaal waren ze getuige van, of een invloed op, de bijzondere identiteit van de band. Tussen de verhalen en getuigenissen passeren een hoop livebeelden van de groep in actie.
We Jam Econo bevat uit twee DVD’s. De eerste DVD bevat de film (ca. 90 minuten), drie videoclips, een aantal extra scenes, en tenslotte een interview met de band uit 1985 van meer dan vijftig minuten. De tweede DVD bevat beelden van drie optredens, samen goed voor meer dan zestig songs, waaronder hopen Minutemen-klassiekers als “Fanatics”, “Ack Ack Ack”, “Political Song For Michael Jackson To Sing”, “This Ain’t No Picnic”, “Corona” (bekend als de theme tune van Jackass), “History Lesson Pt. 2”, “Little Man With A Gun In His Hand”. M.a.w.: onmisbare kost voor wie geïnteresseerd is in de periode, maar ook aan aanrader voor wie een meer oppervlakkige interesse heeft voor de band en zijn context. Het is een eye-opener en een machtig, soms zelfs ontroerend portret van een van de weinige bands (hun vriendschap, leven, kunst) die niet zomaar indrukwekkend was, maar ook inspirerend. Ware helden, of zoiets. (*****)
NOG STUFF:
“This Ain’t No Picnic”:
Ook de moeite, en een hoogtepunt uit de 33 1/3-reeks:
Nog een aanrader (als er iemand tot hier geraakt zou zijn): Our Band You Could Be Your Life (de titel is een verwijzing naar “History Lesson, Pt. 2”), een van de essentiële boeken over Amerikaanse 80s punk/gitaarrock, met hoofdstukken over Black Flag, Butthole Surfers, Sonic Youth, Minor Threat, The Minutemen, etc…