Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for januari, 2010

NP: The Godfathers – Unreal World

Read Full Post »

James Ellroy dus. Het zelfverklaarde genie van de Amerikaanse misdaadliteratuur die de voorbije week niet weg te slaan was uit de boekskes en de gazetten. Uitgeverij Atlas had de boerse monomaan ook naar Cinema Zuid in Antwerpen gelokt, waar hij aan de tand gevoeld zou worden door Humo-journalist Bart Vanegeren over z’n recentste boek Blood’s A Rover (pas verschenen in Nederlandse vertaling als Het bloed kruipt).

Ellroy staat al sinds jaar en dag bekend als een recalcitrante grofbek, een rebelse zeikblaas die er alles aan zal doen om het beeld van de minzaam glimlachende, dankbare en zachtaardige schrijver onderuit te halen. Ellroy gedraagt zich zoals z’n personages, zoals z’n literaire stijl: bruut, in your face. In het verleden maakte hij vaak z’n entree met deze woorden: “Good evening peepers, prowlers, pederasts, panty-sniffers, punks and pimps. I’m James Ellroy, the demon dog, the foul owl with the death growl, the white knight of the far right, and the slick trick with the donkey dick.”

Deze keer hield hij het bij een half gebruld “GOOD EVENING, MOTHERFUCKERS!”. Het is eens iets anders dan dat duffe, wij-literatuurminnaars-onder-elkaar-sfeertje (dag vrienden van de Passa Porta!) dat veel literaire evenementen zo verziekt en dat ellendige cachet van hoogopgeleid gewauwel en elitair gebackslap bezorgt. Die overrompelende fysieke en verbale présence is dan nog eens dubbel: enerzijds ben je sowieso onder de indruk, anderzijds bestaat het gevaar dat je het intellectueel toch nog gaat onderschatten. De man drukt zich dan wel uit in een taaltje dat verdacht veel lijkt op het vol alliteraties gestoken staccato gerammel van z’n boeken, hij is ook een opmerkelijk spitante gesprekspartner die z’n dominantie perfect weet uit te spelen.

Voor het gesprek van start ging gaf prof. Luc Herman een uitstekende inleiding bij Ellroys Underworld USA-trilogie. De Wikipedia-feitjes liet hij achterwege om meteen stil te staan bij het literaire plan van Ellroy, de “reckless verisimilitude” (roekeloze waarachtigheid) die hij aan het begin van American Tabloid aankondigt. Het is de enige tactiek die kan rechtzetten wat een huichelachtige geschiedschrijving heeft aangericht. Die roekeloze waarachtigheid wist hij prima uit te leggen door beide begrippen te situeren binnen de schijnbaar ver van elkaar verwijderde genres van de misdaadroman en de historische roman. Hij legde parallelen met o.a. het werk van Chandler (The Big Sleep), Doctorow (Ragtime) , DeLillo (Libra) en Pynchon (Gravity’s Rainbow) om de unieke aanpak van Ellroys universum van geweld, verraad, perversie en machtsmisbruik te duiden.

Ellroy wordt doorgaans vooral beschouwd als een misdaadauteur. Niks mis mee, maar het is natuurlijk een wereld die op z’n kop wordt gezet. Herman haalde aan dat L.A. Confidential zo’n roman was waar geen moreel anker te vinden viel: het was één grote, immorele rotzooi, een kluwen van belangen, obsessies en gewelduitspattingen die niet enkel komaf maakt met dat soort mensbeeld, maar ook nog eens de vloer aanveegt met een thema dat al een paar eeuwen het Amerikaanse filosofische en literaire denken stuurt: de idee dat het individu in staat is om zijn handelen te bepalen en zijn eigen koers uit te stippelen. Om geluk na te streven. Als de Underworld USA-trilogie iets laat zien, dan is het wel dat dat optimisme een illusie is, enkel voorgehouden door de massamedia via film, tv, muziek, etc. Uit zelfbehoud, angst, bevestiging en, vooral, de behoefte aan controle. Individuen hebben doorgaans niets te betekenen, ze zijn allemaal schakels in een wisselwerking van relaties en machinaties.

Het is een meedogenloos en cynisch mens- en wereldbeeld, al moet er wel aan toegevoegd worden dat Blood’s A Rover een kleine toegeving doet. Het introduceert twee personages (beide vrouwen, dat is geen verrassing voor wie ’s mans werk een beetje kent) die wel nog sympathie opwekken en suggereren dat het niet al kommer, kwel en bloedlust is. Ook een van de kernpersonages (elke deel van de trilogie heeft er zo drie) wordt nog behandeld met een zekere genade. Los daarvan blijft het natuurlijk een literaire overrompeling, geschreven “alsof hij voortdurend met een mes in zijn pollen zit” (dixit een bekende). Dat laatste is een van de redenen waarom ik al vijftien jaar uitkijk naar elke nieuwe Ellroy. Die boeken hebben een viscerale, obsessieve, intense sturm & drang die je ook vindt in het werk van figuren als Henry Miller en Hubert Selby Jr. Ik heb een zwak voor dergelijk gerotzooi dat zich weert als “a gob of spit in the face of Art”, zoals Miller dat mooi uitdrukte.

Helaas was het interview met Ellroy een pak minder boeiend of geslaagd dan verwacht. Vanegeren was duidelijk niet op z’n gemak. Was hij geïntimideerd? Had hij podiumvrees? Buikgriep? Vermoedelijk een combinatie van de eerste twee. Hij slaagde er alleszins niet in om de schrijver uit z’n rol te krijgen: Ellroy antwoordde met z’n voorspelbare antwoorden (in 90% van de interviews krijg je letterlijk dezelfde dingen te horen), voorspelbare grove gedrag en antwoordde vaak naast de kwestie. Vanegeren vond er niets anders op dan krampachtig z’n lijstje af te werken, wat je toch het gevoel gaf dat dit een gemiste kans was.

De organisatie liet weten dat Ellroy het idee van een vragenuurtje niet zag zitten, maar… hij zou tijdens het signeren wel persoonlijke vragen beantwoorden. Ook dat signeren deed hij op die typisch boerse manier van hem. Toen een fan een resem boeken tevoorschijn haalde uit een rugzak viel er geen seconde verrassing of trots te bespeuren op Ellroys gelaat. Er kon ook geen bedankje af. Een voor een signeerde de schrijver met een korte haal de boeken, en kwakte ze stuk voor de stuk op de rand van de tafel. Voor de fan z’n boeken terug had weggestoken had Ellroy al het boek uit de handen van de volgende lezer gegrist. Ik liet m’n boek tekenen, stelde geen vraag en maakte dat ik weg kwam.

De voorbije week tot m’n tevredenheid én verbazing mogen vaststellen dat de literaire media in deze contreien Ellroy nog niet vergeten zijn. Het is niet meteen een aimabele figuur (understatement-alarm), maar z’n werk valt wel nergens mee te vergelijken. Ik kan alleen maar meegeven dat je het best in originele versie leest. Ik kan best begrijpen waarom iemand het liever in Nederlandse vertaling probeert (vinden dat je Engels niet goed genoeg is is eigenlijk de enige valabele reden), al raad ik aan om het zeker te proberen in het Engels. De boeken zijn immers zo vervlocht met een bastaardversie van die taal dat een vertaling onvermijdelijk een ander boek gaat opleveren. En die Nederlandstalige versie gaat ook moeilijk zijn. Ik las slechts een van zijn boeken in vertaling (The Big Nowhere/De lange leegte) en het verschil was verbijsterend. Zo’n extreme stijl dien je in z’n orginele vorm te ondergaan.

Vanmorgen tenslotte een zoveelste interview (filmpje) teruggvonden, deze keer van Humo-Journalist Kristoff Tilkin, die het er eigenlijk opvallend goed vanaf brengt. Hij slaagt er in om een redelijk ongedwongen gesprek te hebben. Sommige antwoorden waren te verwachten – de bewering dat hij het grootse genie van de Amerikaanse literatuur is, is een vast onderdeel van een conversatie -, al is het fijn om het hem eens te horen/zien zeggen in plaats van het te lezen.

“(…) My books are important social and literary documents. They will last. (…) They are literature, they are canonical literature. I am to crime fiction and to the art of violent intrigue what Beethoven is to music. I will never be equalled. That’s how good I think I am. That’s how confident I am. That’s how hungry I am, at 61.”

Voor de rest kan ik enkel zeggen: lees de boeken als dat nog niet gebeurd zou zijn. Begin bij American Tabloid, ga verder naar The Cold 6000, eindig met Blood’s A Rover. Wie niet meteen blootgesteld wil worden aan ’s mans hypercomplexe kolossen, die kan ook beginnen met The Black Dahlia. Het is een achtbaanrit zonder weerga.

Voor de triviafans: het nummer “Dog” van de obscure band Braddock gaat ook over James Ellroy.

Enfin ja, genoeg gelul hier.

NP: Mostly Other People Do The Killing – Forty Fort

Read Full Post »

’t Is al erover, die wishlist.

22/1: James Ellroy – Cinema Zuid, Antwerpen
23/1: Lichens + OM – KC België, Hasselt
25/1: An Evening Of Spoken Word w/ Henry Rollins – AB, Brussel

26/1: Erik Friedlander’s Broken Arm Trio – Vooruit, Gent
31/1: Baroness – AB, Brussel
5/2: Caspar Brötzmann Massaker – Récyclart, Brussel
6/2: Dillinger Escape Plan – AB, Brussel
10/2: Lyle Lovett & John Hiatt – AB, Brussel
18/2: Mostly Other People Do The Killing – Vooruit, Gent
22/2: Richmond Fontaine – Arenbergschouwburg, Antwerpen
2/3: Vijay Iyer & Rudresh Mahanthappa – Vooruit, Gent
13/3: Joe McPhee & Chris Corsano + The Hunter Gracchus – KC België, Hasselt
14/3: The Flestones & The Bellrays – Minnemeers, Gent
25/3: Jazz & Sounds, met Hairy Bones (Brötzmann, Kondo, Pupillo & Nilssen-Love), e.a. – Vooruit, Gent
26/3: Jazz & Sounds, met Joelle Léandre, Flat Earth Society & Elliott Sharp’s Carbon, e.a. – Vooruit, Gent
28/3: The Engines + Digital Primitives – KC België, Hasselt
11/4: EyeHateGod – Minus One, Gent
15-17/4: Roadburn Festival – 013, Tilburg
20/4: Charles Gayle + Han Bennink – Vooruit, Gent
22/4: Lou Reed’s Metal Machine Trio – AB, Brussel
30/4: Neurotic Deathfest met Napalm Death, Rotten Sound, e.a. – 013, Tilburg
4/5: Los Lobos – AB, Brussel
9/5: Randy Newman – AB, Brussel
13/5: Brad Mehldau & Joshua Redman duo – AB, Brussel
15/5: Barry Guy, Evan Parker & Paul Lyton – De Singer, Rijkevorsel
21-22/5: Interact Festival, met o.m. Evan Parker, Barry Guy, Peter Evans, e.a. – KC België, Hasselt, OF
21-23/5: Moers Festival, met Brötzmann Chicago Tentet, Sonore, e.a. – Moers (D)
25/5: The New Pornographers – Botanique, Brussel

En dan komt er nog eentje op 11/5 waar ik heel erg naar uit kijk. En dan zelf nog wat concerten spelen. Olé.

NP: Henry Threadgill Zooid – This Brings Us To, Vol. 1

Read Full Post »

Morgen is het weeer van dat. Vorig jaar leidde het tot dit. Benieuwd wat het dit jaar wordt. Gelukkig heb ik een goed excuus om tijdig te vertrekken.

En u? Studenten, werkzoekenden en schoolgaande jeugd vervangen “collega’s” door “ouders”.

Read Full Post »

John Banville is zes dagen per week een serieuze Ierse schrijver, vooral geliefd – zo stel ik me dat alleszins voor – bij mensen die houden van fijne letteren en niet te beroerd zijn om het op een poëtisch mijmeren te zetten tijdens het degusteren van een prima wijntje met een klassiek schijfje op de achtergrond, terwijl het wijfje zichzelf eraan herinnert dat het nog eens tijd is voor een weekendje Elzas. Of zoiets, desnoods met omgekeerde rollenpatronen. De resterende dag is hij actief als Benjamin Black, auteur van het betere pulpwerk (zijn eerste, Christine Falls, werd meteen genomineerd voor een Edgar Award). Hij is zeker niet de enige schrijver die er een tweede schrijverscarrière op nahoudt. Kingsley Amis deed het als Robert Markham, Stephen King als Richard Bachman, Germaine Greer doet het in ’t Nederlands als Kristien Hemmerechts en Paul Baeten Gronda met De koopjeskrant.

Het wil echter niet zo goed lukken met The Lemur. De premisse is nochtans vrij veelbelovend en een mix van corporate thriller en ranzig familiedrama. Een ex-journalist wordt ingehuurd door zijn steenrijke schoonvader om diens biografie te schrijven. Hij huurt een onderzoeker in en die wordt vermoord. En dan volgt het Cluedo-spelletje en passert een resem kandidaat-moordenaars. Banville/Black laat van meet af aan voelen dat sfeerzetting even bepalend is als plot, al gaat het er in vergelijking met pakweg The Sea heel gedoseerd en droog aan toe. Het probleem is echter dat de lijm nergens lijkt te pakken. Of het te maken heeft met het feit dat de roman eerst in verschillende delen verscheen in The New York Times of niet, geen idee, maar het boek heeft te weinig om het lijf en springt te grillig van de hak op de tak om te kunnen spreken van geloofwaardige personages (die zich doorgaans ook nog eens uitdrukken in met clichés doorspekte dialogen) en doordachte structuur. Alsof elke derde zin verwijderd werd. Vreemd. (**1/2)(6)

  • Black, Benjamin. The Lemur. Picador, London: 2008. 185 pag.

NP: The Flamin’ Groovies – Flamingo

Read Full Post »

Bolt (2008)

De eerste paar minuten waan je je in The Bolt Ultimatum, zo snel en hectisch gaat het er aan toe. Vervolgens schakelt de film echter over op een gezapiger tempo (het is Disney, dus aardigheid en vermaak voor de hele familie blijft cruciaal), dat min of meer wordt aangehouden tot het einde. Het goede nieuws is dat Bolt de gapende afstand tussen Disney en Pixar voor een groot stuk heeft weten te overbruggen. Het kan nog steeds niet op tegen het beste werk van de jongere competitie (Toy Story 1 & 2 en The Incredibles blijven m’n favorieten, maar ik zag Ratatouille en Up nog niet), maar de tijd dat Disney achterop hinkte met duffe old school is voorbij. Deze digitale prent vindt immers een heel geslaagd evenwicht tussen moderne digitale hoogstandjes en de charme van de oude langspeelanimatie. Visueel ziet het er allemaal indrukwekkend uit, het centraal personage is meer dan sterk genoeg om de film te dragen, de klefheid wordt beperkt, de lullige liedjes werden volledig (!) achterwege gelaten en vooral: er is werk gemaakt van minstens één geweldig nevenpersonage: een praatzieke hamster in een plastieken loopbol (geen idee hoe zoiets heet). Geen absoluut meesterwerk, maar wel een heel vermakelijke film met een paar hilarische scènes waarbij ik herhaaldelijk heb zitten proesten (dat woord moest ik eens gebruiken), en dat is niet van mijn gewoonte. Hoe zeggen ze dat dan? Een aanrader voor jong en oud. (****)(16)

NP: Misfits – Earth A.D.

Read Full Post »

Soms maak ik me wel eens de bedenking (of beter: anderen, met een groter schuldbesef, doen dat voor mij) dat ik helemaal niet zo veel nood heb aan nieuwe muziek. Maand na maand na maand wordt die collectie aangevuld met nieuwe stapeltjes CD en LP’s. Albums worden, als het goed zit, als ze de juiste snaar weten te raken, een paar dagen of weken intensief beluisterd, verkassen vervolgens naar het gezelschap van hun voorgangers (altijd een gedoe om ze op de juiste plaats te wringen) om er vervolgens een hele tijd stof te vergaren. Deze week nog heb ik een plaat opgelegd waarvan ik met zekerheid wist dat ik ze in minstens tien jaar niet meer gehoord had. En ooit wel zeshonderd frank aan uitgegeven. Terwijl anderen van de ene op de andere dag op straat staan en honger lijden. En toch geen spijt van.

Er zijn verschillende redenen te bedenken voor die oneindige aanvoer van nieuwe muziek:

  • Het is een gewoonte: al twintig jaar geef ik beschikbaar geld uit aan muziek. Niet alles, en ik werk me ook niet in de schulden, maar toch veel. Het grote verschil is dat dat bedrag nu groter is dan tijdens de studententijd.
  • Het is een kinderachtig nemen waar ik recht op meen te hebben. Andere venten geven het uit aan een dure auto, hi-tech gadgets of 25 citytrips per jaar. Mietjes geven het uit aan kleding. Of coke.
  • Het is een verslaving: die collectie moet zo compleet mogelijk. Van die en die artiest wil je alles gehoord hebben. Dat genre wil je verkennen. Kennen. Als je niet aan downloaden doet (ook voor mietjes), dan koop je. Het wordt allemaal nog een pak problematischer als je genrebarrières aan je laars lapt (of probeert) en op verschillende terreinen wil bijbenen. Al een geluk dat reggae me doorgaans misselijk maakt.
  • Maar meer dan al die dingen is het een zoektocht, een honger naar input die een honger naar een gevoel moet bevredigen. Een leven zonder film kan ik me nog voorstellen. Een leven zonder boeken en muziek? Ik spring nog liever voor een trein (al moet je dezer dagen al een zekere marge inbouwen als je plannen in die richting hebt). Het is bovenal een zoektocht naar de kick, een nostalgisch geïnspireerde daad met als hoofddoel de herbeleving. Het gevoel dat je had bij die eerste platen die je de ogen en oren openden, of een ongelooflijke schop onder je reet gaven. Een kleine twintig jaar geleden leek het alsof elke nieuwe plaat die ik in handen kreeg een nieuw, nog onbekend universum opende. Nomeansno, Fugazi, Nick Cave, Hüsker Dü, The Ramones, John Coltrane, dat waren (enkele van) de namen. Wrong, Repeater, Tender Prey, Zen Arcade, Rocket To Russia, A Love Supreme, dat waren de platen. Er kwam nog bij. Buzzcocks, Minutemen en The Stooges. Randy Newman, Neil Young, Al Green, Black Flag en Captain Beefheart. Billie Holiday, Aretha Franklin en Diamanda Galas. Yo La Tengo, The Wipers, The Kinks, Otis Redding en James Booker. Neurosis. Sonny Rollins, Duke Ellington. Hank Williams. Robert Wyatt. Rainer Ptacek. Monk, Mingus, McLean. Brötzmann, Vandermark, Parker. Enzoverder. Maar elk jaar gebeurde dat minder vaak, dat duizelen. Hoe meer je in huis hebt, hoe getrainder de oren zijn, hoe groter je referentiekader en hoe onrealistischer de verwachtingen. Of net niet. En soms doe je een miskoop, maar wie moeite doet, wie zoekt en verder kijkt dan wat de grote media je proberen binnen te lepelen (want uiteindelijk dansen ze allemaal naar dezelfde pijpen, de radiostations, boekskes en sites), die gaat me gelijk geven: er is meer goede muziek dan je kan beluisterd kan krijgen. Een plaat die je na lang zoeken vindt biedt zo veel meer dan een plaat waarvan ze je wijsgemaakt hebben dat je ze nodig hebt. Ooit wist 90% van die aankopen je kop aan het tollen te brengen. Nu is dat 5%. Of 2%. Waarschijnlijk minder. Maar als je dan zo’n knoert in huis haalt… Als je nog eens na twintig seconden beseft dat je die plaat al veel langer had moeten hebben of content bent dat je er meteen bij was, dan zorgt dat wel voor een gevoel dat met niets te vergelijken valt. En ja, ik heb al seks gehad. En een geboorte bijgewoond. En een stofzuiger drieëntwintig trappen naar beneden geschopt en vervolgens met blote handen kapotgeklopt tot de vloer bezaaid was met zeven dozijn brokstukken (kicken! toen toch!). Dat is een belangrijke reden waarom ik blijf kopen. En luisteren. Vooral dat. Waarom ik mezelf een muziekliefhebber weiger te noemen. Zoals ik eerder al zei: liefhebberijen en hobby’s zijn voor forelvissers en sigarenbandjesverzamelaars (tenzij ze al even onnozel zijn als mij). Niks mis mee, maar niet aan mij besteed. Laat het gruwelijke “hobby” achterwege. “Amai, zo veel plaatjes! Tja, ’t is een hobby als een ander hé!” Hobby? Godverdomme. En dan heeft het niet eens iets met opschepperij te maken, want het zal een ander een worst wezen waar ik me mee bezig hou.

En dan te bedenken dat het allemaal nog niks voorstelt in vergelijking met het levenswerk van mensen die het serieus menen.

En waar ik naartoe wil: ik vraag me soms af waarom ik nog zo vaak begin te kijken naar (vaak Amerikaanse) thrillers, actievehikels en andere licht verteerbare kost, waarvan je op voorhand weet dat het op niets zal uitdraaien, verworden tot de zoveelste variatie op een thema dat al drooggemolken was. De reden is eenvoudig: soms kom je een film tegen als The Chaser en dat maakt veel goed. De film is het debuut van de Koreaan Na Hong-Jin, die z’n entrée maakt met een uitmuntende thriller die moeilijk nog platgetredener terrein kan betreden: dat van de jacht op de seriemoordenaar. En nergens pakt hij uit met de excentrieke visuele hoogstandjes van een Park Chan-Wook (de Vengeance-trilogie), en toch weet hij het allemaal uit te voeren met een frisheid die zijn Amerikaanse collega’s zelden nog kunnen bedenken. Het is allemaal vrij gestileerd in beeld gebracht, de vorm is op z’n kop gezet (het is snel duidelijk wie de moordenaar is, het moet enkel bewezen worden), het geweld doet denken aan een moderne DePalma (Body Double, anyone). Geen wonder dat er meteen sprake was van een Amerikaane remake (met DiCaprio), die het ongetwijfeld zou moeten afleggen. Enfin ja: The Chaser dus. Je wordt er geen beter, rijper of completer mens van, maar ’t is een goed gevoel om het puntje van je stoel nog eens in je kont te voelen prikken. (****1/2)(15)

NP: William Parker / In Order To Survive – The Peach Orchard

Read Full Post »

De benoeming van bisschop André Léonard tot aartsbisschop heeft een en ander teweeggebracht, gaande van boegeroep bij de zelfverklaarde progressieve fractie en ongerust gekakel bij de nonnetjes tot het oprichten van een facebookgroep bij mensen met te veel vrije tijd, maar zoals steeds kan je niet anders dan concluderen dat de steen der beschuldiging veel te snel geworpen werd. Geduld is een schone deugd! Net zoals de Bijbel door sommigen te selectief gelezen wordt, zo ook is het duidelijk dat de berichtgeving nuances bevat die voorbij gaan aan de gemiddelde kritikaster. Er is immers meer aan de hand dan het verspreiden van een dogmatische invulling van de kerkelijke leer die ons terugvoert naar de tijden van voor het Tweede Vaticaanse Concilie. Wat blijkt immers uit de beelden van vanavond:

De oplettende kijker kan dit progressieve signaal niet negeren. Van homo-minachting, laat staan -haat, kan hier geen sprake zijn. Bovenstaand beeld biedt immers onwrikbaar bewijs dat kameraad Léonard de homoseksuele medemens op niet al te subtiele wijze een warm hart toedraagt:

V.l.n.r.: The Anal Intruder (1), The Mastodon (2), Slitherin’ Snake (3) en een halve buttplug (4)! Het ziet ernaar uit dat de eerste Gay Parade onder leiding van een kerkvader tot de mogelijkheden gaat behoren. Champagne!

NP: Nomeansno – “Big Dick”

Read Full Post »

Vroege sleutelroman van een van de meest bejubelde Amerikaanse schrijvers (1932-2009) van de voorbije vijftig jaar (vermoedelijk werd enkel Philip Roth met dezelfde égards behandeld). Toch wil het, net als bij de vorige romans van Updike die ik las, niet echt lukken. Het is zo een van die boeken waarvan je het belang wel inziet, maar nooit echt voelt, tenzij in wat bij elkaar geschraapte fragmenten.

Het boek (het eerste deel van een tetralogie – Updike zou om de tien jaar een nieuw deel schrijven) is eigenlijk niet meer dan een variatie op het “een man ging eens om sigaretten en zijn vrouw zag hem nooit meer terug”-thema. Harry “Rabbit” Angstrom, die een carrière achter de rug heeft als basketbalheld op z’n lokale school, is op z’n zesentwintigste vastgeketend aan een aan de drank verslingerde vrouw, een zoon en een bestaan zonder uitzicht. Hij zet het op een lopen en Updike toont wat er dan gebeurt: levens worden verwoest.

De eerste vijftig pagina’s zijn sterk en gedreven en laten vaak prachtige staaltjes literaire verfijning zien. Maar dan zijn er plots ook ganse passages die op de zenuwen werken (ik haat het als seksscènes me doen denken aan D.H. Lawrence) of in slaap wiegen (die filosofie-, religie- en moraalaansnijdende discussies met de lokale predikant werken niet). Voor z’n tijd moet het best een hard, zelfs cynisch boek geweest zijn (en in het nawoord bevestigt Updike dat de pikante scènes in de eerste edities aangepast werden), al heeft het nu zeker niet meer de impact (niet op mij alleszins) die het ooit gehad moet hebben. Op de een of andere manier voelt het boek te zelfbewust, te maniëristisch en te ‘kijk eens, zonder handen!” aan. Oostkustintellectuelen en hun vals buikgevoel. (***)(5)

  • Updike, John. Rabbit, Run. Penguin Books, London: 1960 (2006). 280 pag.

Read Full Post »

Ik was wild van een werk van Francis Bacon (1909-1992) voor ik goed en wel wist wie hij was en wat hij betekende in de kunstwereld. Er stond een artikel over hem in de krant, in Het Belang van Limburg, die thuis soms passeerde. Moet ergens rond 1991-’92 geweest zijn (naar aanleiding van zijn overlijden misschien?). Er stond ook een afbeelding bij van een van zijn beruchte werken. Wat eerst opviel was de gruwel, de dreiging die ervan uit ging. De prachtige LELIJKHEID. Alien, maar dan zonder de slijmdraden. Vervolgens de kleur(en). En het was een drieluik, maar niet zoals je die doorgaans zag. Achteraf kwam ik er achter dat het ging om Three Figures At The Base Of A Crucifixion, een werk uit 1944 dat behoort tot de meest iconische werken van de schilder:

Ik was zo zot van dat ding dat m’n vader, de eeuwige klusjesman, een plankje op maat zaagde, zodat ik het krantenknipsel er op kon plakken en met een haakje tegen de muur hangen. Het heeft jaren tegen de slaapkamermuur gehangen, naast een poster van de hoes van Hüsker Dü’s Land Speed Record. Ja, een jolige rakker ben ik altijd  al geweest. De fascinatie voor het werk en de figuur van Bacon is altijd gebleven, al heb ik maar één boek over z’n werk en kan ik de werken die ik in levende lijve zag waarschijnlijk op één hand tellen. Het is zo een van die figuren wiens werk je om de zoveel tijd nog eens bovenhaalt. Er altijd mee rondzooien is vermoedelijk niet bevorderlijk voor de algemene gemoedstoestand: met hun vervormingen, schreeuwende gezichten en obsessie voor het lichamelijke is Bacons werk een tegenhanger voor de transgressieve literatuur: het betreedt een territorium dat fascineert, maar waar je niet te veel wil rondhangen.

Van de HOB deze DVD meegebracht, een anderhalf uur durend portret van de kunstenaar en z’n werk. De structuur is vrij conventioneel (chronologisch, met enkele uitweidingen), maar de materie des te boeiender. Het volgt de autodidact via z’n omzwervingen door Berlijn en Parijs en via tumultueuze affaires (Bacon was een homoseksueel met sadistische neigingen en een voorliefde voor louche figuren), van obscuriteit tot de eerste grote tentoonstellingen van de jaren zestig-zeventig. Het schetst een vrij volledig portret van de man, ondanks de vele hiaten in zijn levensgeschiedenis. Dat gebeurt door het gebruiken van heel wat archiefbeelden, interviews met de man over zijn leven en werk, gesprekken met kennissen en minnaars. Het beeld dat geschetst wordt is erg complex. Enerzijds was het een no nonsense-figuur, die niets moest weten van schijnheiligheid, ceremoniële vertoningen (hij weigerde pertinent elke prijs of titel die men hem wilde aanbieden) en nostalgisch gezwam, anderzijds kon het ook een jaloers, klein mannetje zijn, goed in plotse woedeuitbarstingen, die weigerde om de intentie van z’n werk uit te leggen (en hij wilde nooit gefilmd worden terwijl hij schilderde).

Dat is meteen ook de grootste sterkte (en zwakte?) van de film: het doet geen uitspraken over waarde en intenties van zijn werk. Weinigen zullen genoegen nemen met Bacons koppige bewering dat zijn werk niet meer was dan een reflectie van de werkelijkheid, de manier waarop mensen omgaan met elkaar, ondanks al die beladen symboliek en de talloze referenties aan het werk van schilders (vooral Velasquez), fotografen en filmmakers. Het doet echter geen harde uitspraken over betekenis. Het is daarentegen wel boeiend om te zien hoe elementen uit Pantserkruiser Potemkin, vroege Victoriaanse fotografie en portretten van o.m. Hitler verwerkt werden in z’n werk. Op die manier vervult Bacon’s Arena z’n rol met verve: het kadert het werk met suggesties en links die je al dan niet zelf had opgemerkt, zonder het kijkplezier helemaal te verpesten en je het spel van projectie en betekenis te ontzeggen. (****)(14)

NP: Monokiri – Carrousel

Read Full Post »

Ik zag iets van Ewan McGregor en Scarlett Johansson. Niks mis mee. Let’s roll. Begint nog prima. Traag, gestileerd, doet wat denken aan Gattaca. Of nee: THX-1138. Ah fijn, dat belooft. Plots komt de boel in een stroomversnelling en verwordt de bijna zakelijke sci-fi tot een actiefestijn waarbij geld noch moeite gespaard wordt om zo veel mogelijk kabaal te maken. Ah, ’t is Michael Bay. Auto’s stuiteren als pingpongballen van links naar rechts, er worden stunts getoond waar die van Cirque du Soleil niet aan beginnen, en dat alles terwijl kapsels netjes hun vorm behouden en al. Er is veel, en er is te veel. (**)(13)

NP: John Lee Hooker – Burnin’

Read Full Post »

Ik ga binnenkort uitgebreid proberen uit te leggen waarom. Maar nu niet, want ik heb koppijn, een verstopte neus en m’n ogen worden bijna uit hun kassen geperst door de druk erachter. Hou 18/2 alvast vrij, want dan speelt de band in de Vooruit (eerste optreden in de Benelux!).

NP: Mostly Other People Do The Killing – Forty Fort

Read Full Post »

Older Posts »

%d bloggers liken dit: