Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for augustus, 2010

Gelauwerde prent van Claude Chabrol, en de eerste uit een reeks samenwerkingen met Isabelle Huppert. De film, gebaseerd op het ware verhaal van Marie-Louise Giraud (de laatste vrouw die in Frankrijk op de guillotine belandde), vertoont grote overeenkomsten met Mike Leighs Vera Drake, maar de uitwerking had niet meer verschillend kunnen zijn. Nu viel pas op dat Leigh, nochtans een exponent van de realistische cinema, eigenlijk nog een vrij bombastische en dramatische film heeft gemaakt. Ondanks het zware hoofdonderwerp (abortus) heb je hier immers nooit het gevoel dat de regisseur een of andere moraal wil verdedigen of partij kiest. De film blijft verrasend afstandelijk van voor tot achter.

Het is begin jaren veertig en Marie (Huppert) is de vrouw van een oorlogsinvalide (François Cluzet) en moeder van twee kinderen, die moeizaam de eindjes aan elkaar knoopt. En ze wordt niet meteen afgeschilderd als een heilige die zich neerlegt bij het ouderwetse rollenpatroon: ze deinst er niet voor terug om haar echtgenoot belachelijk te maken en voortdurend af te wijzen, en laat geregeld haar kinderen alleen achter om op stap te kunnen gaan. Als bij toeval wordt ze betrokken bij de ongewenste zwangeerschap van een buurvrouw: ze zorgt ervoor dat die succesvol wordt afgebroken en krijgt er niets dan dankbaarheid (en een platenspeler) voor in de plaats.

Zo ontdekt ze een gat in de markt en al snel volgt een volgende klant. En de volgende. Daarbij wordt Marie niet afgeschilderd als een goedbedoelend kwezeltje (Vera Drake) die de arme vrouwen (die doorgaans naar bed zijn gegaan met Duitse soldaten of minnaars) een goede daad bewijst, maar een opportunistische entrepreneur. Ze boort niet enkel nieuwe klandizie aan via haar vriendschap met een hoertje (Marie Trintignant), maar verhuurt ook vrije kamers zodat de straathoertjes ongezien hun ding kunnen doen. Marie draait zo de rollen helemaal om in huis en wordt de belangrijkste kostwinner.

Het loopt fout als een van haar klanten, een moeder van zes kinderen die er genoeg van had, overlijdt. De confrontatie met een familielid die haar op de hoogte brengt van het feit is even zeer confronterend, maar dan komt het sleutelmoment van de film. Marie zet het van zich af om naar een afspraakje met haar minnaar te gaan en zet haar bijverdienste later gewoon verder. Business as usual. Ze heeft nooit geleerd om zich vragen te stellen bij haar daden. Het is geen kwestie van naastenliefde, noch van slechtheid (want de reacties uit conservatieve hoek op de film waren zeer extreem), maar van een daad die eenvoudigweg niet wordt begaan of overwogen vanuit morele hoek.

Op die manier komt de interpretatie volledig bij de kijker te liggen: ofwel meegaan in het verhaal van Huppert (mannen hebben er geen idee van wat het is – zie de titel), dat eigenlijk wat onderuit wordt gehaald door haar geldbejag, ofwel sympathie opbrengen voor het gerecht (dat zich dan weer te buiten gaat aan een overdreven straf), ofwel ergens ertussen, rekening houdend met omstandigheden en relevante factoren. En dat lijkt me het meest voor de hand liggend. Wat er ook van zij: in tijden van oorlog wilde het Vichy-regime vooral daden tegen de moraal zwaar bestraffen. Marie krijgt de zwaarst denkbare straf.

Une affaire de femmes moet het nergens hebben van cinematografische hoogstandjes (stilistisch is het een zeer sobere film), noch van meeslepende emotionaliteit, maar van een haast objectief verteld verhaal en een indrukwekkende vertolking van Huppert, die de dubieuze positie van Marie enorm sterk gestalte weet te geven. (****)(125)

NP: Clusone 3 – An Hour With…

Read Full Post »

2154. De mens heeft z’n planeet bijna totaal verwoest en is naar de planeet Pandora getrokken om daar een kostbaar mineraal uit de grond te halen. Om dat tot een goed einde te kunnen brengen dient de plaatselijke soort (de Na’vi) op te rotten. Hiervoor wordt het Avatar-programma gebruikt, dat toelaat dat menselijke breinen gekoppeld worden aan exemplaren die zowel menselijk als Na’vi-DNA bevatten. De mensen die bij dat project betrokken zijn moeten infiltreren bij de locals en hen zo ver krijgen dat ze verkassen naar andere oorden.

Voilà, dat is ’t zo’n beetje. De film is zwanger van de boodschappen en metaforen: ontbossing, overontginning, racisme, genocide, religie, een soort pantheïsme, 9/11, het komt allemaal aan bod in dit staaltje van ecoterrorisme uit Hollywood. Die hele verbondenheid tussen mens en natuurlijk wordt wat drammerig uitgewerkt, zeker omdat het einddoel duidelijk is om voor een overrompelende filmervaring te zorgen.

Daar schiet Avatar dan niet tekort. Het verhaal stelt op zich weinig voor (na de Lord Of The Rings-marathons bleef je afgepeigerd achter en had je het gevoel de hele saga bijna mee beleefd te hebben; hier kan je na het einde van de film amper iets meegeven over wat je net zag), maar dat is ook niet het hoofddoel. Alles staat ten dienste van de state of the art technieken en het actiegeweld. En daar valt weinig op aan te merken. Het ziet er allemaal erg overtuigend uit en, vooral, de actie is goed in beeld gebracht.

Gaan veel hedendaagse blockbusterregisseurs er zo erg over dat je er gewoon geen idee meer van hebt wie nu met wie aan het vechten is en in welke richting auto X rijdt, dan is hier duidelijk een betere crew aan het werk. Het is meeslepend en technisch virtuoos zonder dat je je daar op het moment zelf bewust van bent. Geen subtiele contemplatie over diepmenselijke thema’s dus, maar een kaskraker die vrij goed doet wat hij moet doen: zorgen voor ruim tweeëneenhalf uur escapisme met elastische smurfen. (***)(124)

NP: The Housemartins – The People Who Grinned Themselves To Death

Read Full Post »

Witkin is een van de meest controversiële fotografen van de voorbije decennia. Sommigen zullen zelfs weigeren te erkennen dat hij een fotograaf is en hem liever een charlatan of performer noemen. Ik leerde z’n werk een heel aantal jaren geleden kennen en ben er nog steeds niet uit wat ik ervan vind. Dat is dan toch een bewijs dat er iets aan de hand is.

De fotograaf heeft alleszins een erg idiosyncratische visie op fotografie. Hij is geen observator die beweging of gebeurtenis vastlegt, maar een regisseur die ingrijpt in de werkelijkheid en die kneedt, samenstelt tot de barokke vorm die het moet krijgen. Hij is daarbij vooral geobsedeerd door medische fotografie uit de 19e eeuw en probeert die te verenigen met de schilderijen van o.m. Hieronymus Bosch, Rubens, Velasquez, Dali en Picasso en elementen uit transgressieve erotiek (SM, mutilatie, etc). Witkins voluptueuze foto’s zien uit als bombastische schilderkunst, volgestouwd met (soms moeilijk te ontleden) referenties, Freudiaanse, bijbelse en mythologische symboliek en, vooral, genoeg provocaties om een heel leger conservatieven op de been te krijgen (wat daadwerkelijk gebeurde).

Het groteske van zijn werk wordt dan nog eens versterkt door zijn gebruik van freaks en kadavers. Witkin schuimde niet enkel mortuaria en geneeskundige faculteiten af, op zoek naar lijken (iets dat blijkbaar vooral in Mexico succes opleverde), maar heeft ook een zwak voor transseksuelen, misvormden en geamputeerden. Het heeft soms iets van de shockerende albumcovers van Naked City, maar dan doorgevoerd tot een uitzinnige, carnivaleske grand guignol. Bovenop die ongewone werkwijze en fascinatie voor misvormingen komt dan nog eens dat de man z’n foto’s via allerhande complexe processen bewerkt en ‘misvormt’, waardoor het lijkt alsof ze werden gemaakt in de 19e eeuw. Fotografie is zo’n arbeidsintensieve opdracht dat hij gemiddeld maar een tiental werken (“foto’s” schiet toch wel tekort) per jaar maakt.

Het is vooral iets dat visueel overrompelt en kan shockeren (je ziet niet elke dag een man die bestegen wordt door een Duitse herder met een aluminium dildo, een geamputeerd hoofd met een fruitschaal erop of twee schedelhelften in een intense kus) en eigenlijk gebaat zou zijn bij een context, een tekst waarbij de auteur verklaart wat zijn intentie is. Ik weet wel dat het helemaal niet cool is om dezer dagen te vragen wat in hemelsnaam de bedoeling is, maar zou het niet leuk zijn als die overdaad in een kader gegoten zou worden? Er zijn immers zo veel factoren die bijdragen aan de betekenis van een werk – je kan er maar een idee van hebben van wat je verondersteld wordt te begrijpen.

En daar gaat dit boek volledig de mist in: zowel het inleidende essay, als de korte uitleg bij de 55 chronologisch geordende prenten, blijft vooral bij pseudo-coherent gewauwel, net zo over the top als de meeste foto’s; nietszeggende, pretentieuze en ‘artistieke’ woordendiarree waar je geen woord wijzer van wordt. Ongetwijfeld had Witkin niets liever gehad, maar zo blijft het natuurlijk steken bij zelfbevlekkend gezever en een gemiste kans om zijn intenties en visie uit de doeken te doen. (***)(70)

Voorbeelden:

NP: IMI Kollektief – Snug As A Gun

Read Full Post »

Ensemblefilm die zich afspeelt in Los Angeles en een aantal personages bij elkaar brengt die allemaal te maken hebben met immigratie. Harrison “ik draag het gewicht van de wereld op mijn schouders” Ford is agent bij de immigratiedienst, Ray Liotta is een ambtenaar die aanvragen behandelt en iets begint met een Australische wannabe-actrice die veel (zo veel) over heeft voor die begeerde green card. Ashley Judd, zijn vrouw, is advocate die vooral illegalendossiers behandelt. En zo zijn er nog een paar: de Brit die een Joodse leraar pretendeert te zijn, de Koreaan die aan de vooravond van zijn naturalisatie bij een misdaad betrokken geraakt, het tienermeisje uit Bangladesh dat wordt beschuldigd van terroristische sympathieën, de Iraakse verstotene, etc, etc.

Op zich is er niets mis met het legertje acteurs die hier mag opdraven, maar er schort wel een en ander aan het scenario van regisseur Wayne Kramer. Was Crash eigenlijk al een (te) melodramatische film, die nog maar weinig ruimte liet voor de kijker, dan is deze prent, met z’n illegale arbeid (allemaal mooi geleend van Fast Food Nation), racisme (Crash) en naturalisatieprocedures (Babel) en wat mensen daar voor over hebben, wel heel erg belerend, met hier en daar een alarmerend gebrek aan subtiliteit, waardoor vooral de emo-momenten hun impact missen. Crash geraakt daar nog mee weg, Crossing Over niet. Het enige dat de film van de vergetelheid zal redden is de alom bejubelde voorgevel van Alice Eve, die een paar keer het scherm, euh, vult. (**)(123)

Read Full Post »

Wie graag naar foto’s kijkt, en dan van Amerikaanse fotografen in het bijzonder, maar eigenlijk weinig kaas gegeten heeft van die Amerikaanse geschiedenis van de fotografie, -de stromingen, namen en context -, die kan terecht bij American Photography. Het werd geschreven door een academicus en uitgegeven door Oxford University Press, maar het is zowel voor de kenner als de leek een interessant boek (denk ik toch).

Natuurlijk is dat idee van een strikt Amerikaanse fotografie een een fictieve constructie, zo’n beetje als een Vlaamse identiteit. Stromingen zijn doorgaans grensoverschrijdend en overstijgen nationale en regionale beperkingen. Het gaat hier dan ook eerder over de context waar de fotografie in tot stand kwam en de verhouding tussen de kunst en de thuisbasis van de fotograaf.

Orvell geeft een chronologisch overzicht en bespreekt en passant de grote subgenres. Dat betekent niet dat elk subgenre enkel bij een specifieke periode hoort (portretfotografie is bvb. een constante geweest de voorbije 150 jaar), maar wel dat elke periode een dominante strekking heeft. Het begint midden 19e eeuw met portret- en landschapsfotografie; niet verwonderlijk aangezien mensen eindelijk een betaalbare manier hadden om het heden/verleden vast te leggen (portretten) en de fotografie ontstond in de hoogdagen van de romantiek (met de natuur als het grootste bewijs van Gods bestaan).

Maar snel komt het in een stroomversnelling, met de eerste fotojournalisten (ik had er geen idee van dat er zo veel foto’s bestonden van de Amerikaanse burgeroorlog) en expliciet artistieke experimentalisten. Vooral vanaf het begin van de twintigste eeuw, onder invloed van Europese avant-garde barst de bom helemaal en is er een constante wisselwerking tussen esthetiserende en geëngageerde kunst. Ik kreeg eindelijk een context bij cruciale figuren als Alfred Stieglitz en het waanzinnig omvangrijke fotografieprogramma van de Farm Security Administration, dat een hele resem fotografen (o.m. Walker Evans) de opdracht gaf om de Depression van de jaren dertig vast te leggen (het leidde tot een van de omvangrijkste projecten uit de geschiedenis van de fotografie).

Ik ben vooral enorm geboeid door de figuren die in de jaren vijftig tot zeventig dominant waren. Hoewel de grote namen uit die tijd amper te vatten zijn onder één enkele stroming, gaande van het extreme formalisme van Lee Friedlander tot het meer poëtische van Robert Frank, zit daar enorm veel creativiteit bij elkaar. Andere figuren die er ook hun plaats in hebben: William Eggleston, Weegee (Arthur Fellig), William Klein, Diane Arbus, Richard Avedon, Gary Winogrand, etc. Orvell belandt uiteindelijk bij controversiële figuren aan het einde van de twintigste eeuw, zoals Jacob Holdt, Joel-Peter Witkin en Cindy Sherman.

Echt exhaustief is dit boek niet: het gaat maar om een geschiedenis van een goeie 200 pagina’s aan een de hand van een vrij beperkt aantal foto’s, en de meeste strekkingen (bvb. moderne oorlogsfotografie), en wisselwerkingen (reclame vs. fotografen) moeten het stellen met een paar alinea’s en voorbeelden, maar het overzicht is duidelijk, goed geschreven en Orvell haalt er namen bij van bekende en minder bekende fotografen, waarbij je vooral snel Google aan de gang wil steken om op zoek te gaan naar meer. En zo vervult het zijn ambitie. (****)(69)

Een paar (redelijke willekeurig gekozen) persoonlijke favorieten:

Alfred Stieglitz

Walker Evans

Robert Frank

William Klein

Lee Friedlander

Diane Arbus

Gary Winogrand

Jacob Holdt

NP: Billy Jenkins – First Aural Art Exhibition

Read Full Post »

De tweede film van de Britse Andrea Arnold (49) is een schot in de roos (over haar debuut, Red Road (2006), kan ik me niet uitspreken): een sociaal-realistisch drama dat perfect ingeschakeld kan worden in die grauwe traditie van Ken Loach en Mike Leigh (aan de andere kant van de Noordzee geperfectioneerd door de gebroeders Dardenne), maar toch voldoende eigenheid heeft om meer dan een ‘typisch Engelse armeluizenfilm’ te zijn.

Het speelt zich allemaal af in een sociale woonwijk (waar anders?), waar de vijftienjarige Mia (een gewéldige Katie Jarvis), die enkel houdt van dansen, in aanvaring komt met alles en iedereen in haar omgeving: ze is van school geschopt, deelt kopstoten uit aan andere tienerdelletjes en heeft een hoogst explosieve verhouding met haar moeder (het is een onaflatend geroep van ‘bitch’ hier en ‘cunt’ daar, in beide richtingen), die vooral geïnteresseerd lijkt in feestjes en zuipen. Het heeft soms iets van de reeks Shameless, met volwassenen die de kinderen achter zich laten wat zelfdestructief gedrag betreft, maar dan zonder die uitzinnige humor.

Potentieel deprimerende cinema, dus, en dat is het tot op zekere hoogte ook wel. Heel even komt er wat meer licht in Mia’s bestaan, als haar moeder een nieuwe vent (Michael Fassbender, opnieuw sterk) in huis haalt die het goed met haar lijkt voor te hebben en zelfs snel haar vertrouwen wint. Maar het is natuurlijk erg deterministisch en de dingen lopen niet zoals ze moeten. Het is wel heel mooi hoe Arnold een haast erotische spanning tussen die twee hoofdacteurs weet te creëren. Een spanning waarvan je je steeds afvraagt of je je die inbeeldt of dat ze er daadwerkelijk is.

Arnold hanteert doorgaans die vertrouwde pseudo-naturalistische stijl, maar lijkt daar soms toch ook aan te willen ontsnappen, en daardoor kan ze zich onderscheiden. Het observerende en afstandelijke is nergens zo rigide als bij Loach/Dardenne, alsof ze zich niet wil neerleggen bij een al te monochromatisch portret. En er zijn in de film dan ook enkele momenten waar expliciet wordt gezocht naar poëtische beelden en symboliek. En het wérkt, want het brengt een dromerig element in de film dat de kijker even de kans geeft om naar adem te happen.

Ik heb de film op DVD bekeken, en kon daardoor gelukkig terugspoelen hier en daar. De Artificial Eye-reeks zorgt immers niet voor ondertiteling bij Engelstalige films en door de moddervette accenten van enkele personages is dat soms wel een struikelblok. Maar het blijft een heel sterke, soms emotionele, tedere en zelfs hilarische film van een regisseur om te blijven volgen. (****)(122)

NP: Jeffrey Foucault – Ghost Repeater

Read Full Post »

Dat Tarantino een waanzinnig begaafd filmmaker is, dat zal geen enkele filmliefhebber durven ontkennen. Het métier spat werkelijk van het scherm in zowat elke scène, hij slaagt er in om geweld en humor te combineren zoals weinigen dat kunnen, plus zijn films bevatten genoeg knipogen en metareferenties om cinefielen te doen kirren van contentement. Ook in Inglourious Basterds zitten er talloze momenten waarbij je mond openvalt bij zoveel meesterlijk vertoon: de lange en trage openingsscène, overduidelijk schatplichtig aan de spaghettiwesterns van Leone, begeeft het bijna onder z’n eigen spanning en zo zijn er nog wel een paar sleutelmomenten in de film die geweldig sterk opgebouwd en in beeld gebracht zijn.

Maar toch doet die film me niks. Misschien is dat iets dat een mens ook niet mag verwachten bij Tarantino, want, zoals steeds wordt herhaald, de man maakt eigenlijk films over films en ook Inglourious Basterds is een hommage aan allerhande genrefilms. Allemaal goed en wel, maar de kans is dan wel groot dat je overgeleverd wordt aan een al te zelfbewuste methode, op het pretentieuze af, die voortdurend ligt te gniffelen om z’n eigen geinigheid. Net als Kill Bill 1 & 2 en het ontstellend zwakke Death Proof benadrukt Inglourious Basterds vooral z’n artificiële, verwijzende karakter, z’n schatplichtigheid aan het ruimere kader. Ideaal als je tijdens je masteropleiding een cursus filmgeschiedenis er op hebt zitten en uit wil pakken met allerhande postmoderne theorieën, maar zelf heb ik het intussen wel een beetje gehad met films (boeken, andere kunstvormen) die enkel iets over zichzelf te vertellen hebben. Dat is even grappig, maar twee uur navelstaarderij, zelfs van een hypergetalenteerde soort?

Geen kwaad woord over de acteurs. Brad Pitt, Michael Fassbender, Mélanie Laurent en (vooral) Christophe Waltz (wat een revelatie!) spelen werkelijk de pannen van het dak, maar het blijven, met de mogelijke uitzondering van Laurent, bordkartonnen figuren, excentriek en erg tongue-in-cheek. En ook het verhaal (een hoop gewauwel over Joodse nazi killers en een slot dat een loopje neemt met de geschiedenis) doet eigenlijk niet terzake. Het is een oorlogsfilm die er geen is. Wat het dan wel is? Geen idee. Veermoedelijk kan niemand zo goed films over niks maken. Puur filmplezier, lijkt de consesus bij kijkers en recensies. Ik had het soms dan weer moeilijk om van de FWD-knop te blijven. Te veel vakmanschap en intelligentie om af te doen als ondermaatse cinema, te pretentieus en zelfbewust om af te doen als ’t is maar entertainment en vooral: een film zonder ziel van een regisseur die ik graag wat meer in de diepte zou zien gaan. Daar kan ik naar fluiten, denk ik. (***)(121)

NP: Mike Watt – The Secondman’s Middle Stand

Read Full Post »

Lach maar. De band, die intussen al bijna vijf decennia bezig is, wordt vooral geassocieerd met stompzinnig monotone boogie- en bluesrock die vooral in de smaak valt bij zatte vijftigers en andere stoere venten met een rode Toyota Celica en doodshoofdtattoos, en daar is waarschijnlijk iets van aan. Dezer dagen draven ze vooral op op nostalgiefeestjes à la Suikerrock, evenementen waar de bierkraan nooit gesloten wordt en de kennis van muziek niet verder reikt dan AC/DC, ZZ Top en CCR. Laat ik die bands (of toch een deel van hun werk) nu ook tot mijn favorieten rekenen.

Status Quo heeft eigenlijk sinds het duo Piledriver/Hello! (1972 en 1973) geen enkele poging tot vernieuwing meer ondernomen (goeie bandnaam, dus), op een paar popexperimenten in de rampzalige jaren tachtig na, en speelt inderdaad muziek die eerder opvalt door z’n beperkingen dan door z’n troeven of avontuurlijkheid. Maar ik kan er niets aan doen: als de band voor de zoveelste maal belachelijk gemaakt wordt, zeker vanuit de meesmuilende, bluesvrezende indiehoek, dan heb ik zin om die klojo’s onder hun politiek-correcte artpoep te sjotten. Hoe monotoon ook (en dat hadden ze gemeen met The Ramones en Motörhead), ze konden tenminste rocken. Gewoon rocken. Iets dat je dezer dagen niet te veel meer ziet op de grote(re) podia. Alsof het een virus is. En entertainment een ziekte.

Ik ken niet al hun albums, maar wel een aardig deel ervan, en daar zit geen enkele onmisbare rockklassieker bij. Een voetnoot in de muziekgeschiedenis dus, maar wel een plezante. Alhoewel: voor ze resoluut de boogiekoers opgingen brachten ze een paar fijne singles uit die met een poot in de psychedelica stonden en vonden ze een fijn evenwicht tussen die repetitieve structuren en popgevoeligheid (zoals “Pictures Of Matchstick Men” en “Down The Dustpipe”, beide terug te vinden op de uitstekende compilatie Singles Collection 1966-1973). Daarna: niks mis met een formule die je zelf hebt uitgevonden.

Ook deze Live At The N.E.C., opgenomen in 1982, maar pas uitgebracht in 1984, is geen klassieker. Verre van zelfs. Wat het hier staat te doen? Het was de eerste plaat die ik ooit van hen hoorde (en vooral: een van de eerste platen die ik op eigen houtje was gaan zoeken) en eentje die ik laatst opnieuw kocht op CD om na te gaan of het me nog steeds iets deed. Het was een van de eerste LP’s die leende bij de gemeentelijke bib van Dilsen, ergens rond 1986-’87. Andere platen die ik destijds mee naar huis nam: Metal Heart van Accept, Piece Of Mind van Iron Maiden en Under A Blood Red Sky van U2. Ik had geen oudere broers/zussen of vrienden die van thuis uit interessante muziek toegespeeld kregen, dus het begon met de grote namen. The Police, Dire Straits en Status Quo.

Alles vloog op cassette en werd grijsgedraaid. Zo ook deze Live At The N.E.C. (N.E.C. was destijds een concerttempel in Birmingham) met z’n opwindend lange intro, 12.000 juichende Britten (waaronder Prince Charles en Lady Di) en die aanzwellende gitaren van Rick Parfitt en Francis Rossi. En dan… “Caroline” en “Roll Over Lay Down”, twee van hun bekendste songs en blauwdrukken waar zowat 80% van hun latere carrière op gebaseerd zou zijn. En het heeft nog wel meer van een Greatest Hits-concert, met “Whatever You Want” (als het na “Roll Over Lay Down” gespeeld werd, dan konden de koppen lustig verder bangen in hetzelfde tempo), “Backwater” en “Rockin’ All Over The World”, waar ik intussen helaas allergisch voor geworden ben. Tekenend is ook dat er geen enkele song op staat van Never Too Late, dat een jaar eerder verscheen. De groep pikte vooral songs uit z’n succesvolle mid-70’s platen.

Er staan wat flutsongs op – die “Oh-oh-oh-oh” van “Don’t Drive My Car” is ronduit irritant, “Hold You Back” is een slap afkooksel van… een ander afkooksel – , maar “Don’t Waste My Time” en afsluiter/bonustrack en “Down Down” blijven bijzonder aanstekelijke, pretentieloze rock-‘n-roll. Het mankeert de energie, de snelheid en de humor van The Ramones, die ik wat later zou ontdekken en aanbidden, maar zeker bij het begin van de beluistering kon ik me even goed inbeelden hoe lekker dit klonk in de oren van een 12-jarige die net Satans favoriete kunstvorm had ontdekt. (***)

(Een video met een streepje jeans, hoe kan het ook anders…)

Read Full Post »

“In Between The Sheets verdient vast een plaatsje in de ontaarde harten van de echte McEwan-liefhebbers, maar hier viel vooral op dat een van de grootste krachten van vroege romans als The Cement Garden en The Comfort Of Strangers, nl. de consistente sfeer en stilistische klasse, slechts ten dele terug te vinden is in deze kortverhalen-met-twist.” Dat lalde ik vorig jaar ergens over McEwans tweede verhalenbundel, uit 1978. Toen ik eindelijk ook z’n eerste verhalenbundel in handen kreeg verwachtte ik bijgevolg geen hoogvlieger.

Dat valt al bij al wel mee. Ook dit is geen meesterlijke verzameling, geen bundel van ontdekkingen, al is het duidelijk dat het gaat om vingeroefeningen waarbij McEwan de romancier zich klaarstoomt voor het grote werk. Wat opnieuw opvalt is de dominante aanwezigheid van ‘zwaarwegende’ thema’s. Dood, copulatie en ontrafelende liefde, dat is des menschen, maar het zaakje verandert wel wat als ook uitspattingen als incest (“Homemade”), pedofilie (het uitstekende, macabere “Butterflies”) en een 19e eeuwse penis op sterk water (“Solid Geometry”) van de partij zijn. Geen boekje voor madammekes die snel geaffronteerd zijn, dus. Een aantal verhalen hier drentelt wat lang aan of werkt te voorspelbaar toe naar die eindtwist, maar het is wel intrigerend hoe koppig McEwan fascinerende figuren met een zieke (of op z’n minst ongewone) geest blijft introduceren. “Cocker At The Theatre” en afsluiter “Disguises” zijn teleurstellingen, al de rest is een sinister voorgerecht bij die eerste romans. (***)(68)

  • McEwan, Ian. First Love, Last Rites. London, Vintage Books: 1975 (2006). 157 pag.

Read Full Post »

De voorbije week vond u uw weg naar deze pagina weer via verrassende omwegen:

– gespierde mannen aantrekkelijk
– jeuk
(meerdere keren)
– kuttekop (idem)
– foto uitpuilende aambei (euh)
– slijmbeursontsteking
– serieneuken
– martine tanghe erika van thielen borsten
(eh?)

NP: Trio BraamDejoodeVatcher – Quartet

Read Full Post »

Het heeft altijd iets bijzonder, een boek lezen van iemand die ooit je levenspad kruiste. Eén leraar Nederlands sloeg aan het dichten, een leerlingenbegeleider waar ik een dikke vijftien jaar geleden goed mee kon opschieten heeft intussen al aardig wat literair succes erop zitten, en Varda is de debuutroman van Tuur Devens, ooit m’n klastitularis en degene die een aardig aandeel heeft gehad in m’n studiekeuze (dat die uiteindelijk een pak teleurstellingen met zich meebracht neem ik hem niet kwalijk). Als ik het goed heb is hij ook de vader van Bram Devens, bekender van zijn artiestennaam Ignatz.

Varda had zo’n typisch stukje melancholie van onder de kerktoren kunnen worden (en Devens noemt het zelf ook een ‘mijmernovelle’), maar het is uiteindelijk toch meer geworden dan dat. Devens heeft zich behoed voor een al te wollig, kleinmenselijk werk (want in elke familie zit er wel een nonkel die zoiets bij elkaar pent), terwijl het uitgangspunt toch enkele risico’s met zich meebrengt. Aan het begin van het boek is zijn vader overleden en blijft hij achter met de vraag waar de asresten uit te strooien. De geboortegrond in Maastricht is geen optie wegens praktische problemen, dus waarom het goedje niet meenemen op reis in Ijsland om het daar uit te strooien?

Wat volgt is een korte roman over het verleden en hoe dat vormgegeven wordt door herinneringen. Over natuur en cultuur ook, waarbij het rauwe Ijslandse landschap met z’n warmwaterbronnen, vulkanen en onherbergzame vlaktes en windstoten aanleiding geeft tot bedenkingen over leven en kunst, met verwijzingen naar literaire traditie, muziek en de door Devens zo beminde theatercultuur. Goethe, Gerhard Richter, Thomas Bernhard en (vooral) folkloristische vertellingen en stukjes cultuurgeschiedenis worden vermengd, doorgaans in secure en transparante taal gegoten, en hier en daar bedekt onder een laagje milde humor.

Zo werd het een geslaagd boekje, waarvan het op papier zetten ongetwijfeld een vorm van therapeutisch schrijven was, en voor de schrijver een kans om zijn leven en liefdes samen te brengen in een werk dat even persoonlijk en troostend als verfijnd is. (***1/2)(67)

  • Devens, Tuur. Varda. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet: 2009. 158 pag.

NP: The Blasters – S/T

Read Full Post »

“I hate this fucking world”. Dat zijn de eerste woorden die Eric Harris, een van de Columbine shooters, schreef in het dagboek dat hij een jaar voor de misdaad opensloeg. In dat schrift zou hij uitgebreid noteren wat zijn plannen en motieven waren. Welke wapens hij zou gebruiken, wat voor een bloedbad hij zou aanrichten. Wie en wat hij haatte (kort samengevat: alles en iedereen). En het was niet het enige document waarvan het bestaan het drama had kunnen voorkomen. In tegenstelling tot wat de media de wereld instuurde – dat de twee daders een einde wilden maken aan pesterijen en gericht wilden doden – was dit een berekende, geplande daad, zij het eentje die niet helemaal verliep zoals gepland.

Bijna tien jaar werkte journalist Cullen aan dit boek, dat meteen het definitieve werk over de ramp van 20 april 1999 probeert te zijn. Hiervoor had hij niet enkel toegang tot vertrouwelijke documenten, politierapporten, maar kreeg hij ook inzage in de tienduizenden pagina’s getuigeninterviews die het onderzoek omvatte. Met de slachtpartij, die uiteindelijk dertien levens zou eisen, als scharnierpunt is hij er in geslaagd om in de lijn van Mailer (The Executioner’s Song) en Capote (In Cold Blood) een relaas te doen dat aanvoelt als een roman.

Terwijl de ene tijdslijn naar het sleutelmoment kruipt, beschrijft Cullen wat eraan vooraf ging, welke signalen de dodelijke escalatie ruim op voorhand aankondigde, hoe het plan stap voor stap vorm kreeg, hoe Eric Harris en Dylan Klebold functioneerden in de jaren voor Columbine. De andere tijdlijn neemt steeds meer afstand van het gebeuiren en beschrijft het verloop van die namiddag, de onwerkelijkheid, de rouw, het onderzoek, de media-aandacht en vooral de talloze, op geruchten gebaseerde verhalen en doofpotoperaties. Wat uiteindelijk vooral bijblijft is de onbetwistbare conclusie dat ‘Columbine’ niet te danken was aan gepeste tieners die tilt sloegen (al dan niet onder invloed van drank, drugs of satanische rock-‘n-roll), maar aan een volbloed psychopaat die een kneedbare depressieveling wist te betrekken bij zijn waanzinnige plannen (aanvankelijk was het de bedoeling dat zowat de hele school eraan zou geloven).

Wat had kunnen ontaarden in een amper te verteren opgave waarbij de lezer verdrinkt in droge informatie wordt hier gekneed in een uiterst leesbare kolos waarbij Cullen een heel geslaagd evenwicht vindt tussen objectieve verslaggeving en literair vormgegeven empathie. Non-fictie is zelden zo meeslepend. (*****)(65)

NP: Lair Of The Minotaur – Evil Power

Read Full Post »

Older Posts »

%d bloggers liken dit: