Begin: “We schrijven het jaar 1985. Het was midzomer en het was de zondag van de Tovenaarsfeesten in Iddergem, een gat om nooit te vergeten.”
Einde: “‘Niet neuken, niet beffen, niet pijpen, niet tongen, niks,’ zei hij tot het meisje, ‘geen lichamelijk contact. Ik ga je alleen maar bevrijden, dat is alles. En terwijl ik dat doe, moet jij hevig klaarkomen. Zo simpel is het.’ De hoer keek niet eens verbaasd.”
Daartussen: Een tweede klassieke Brusselmanscreatie maakt z’n intrede: Eduard Kronenburg. Deze ambtenaar van het ministerie van A & T is, in tegenstelling tot Louis Tinner, een man die zich wél in de wereld begeeft. Het boek vangt meteen aan met een Vlaams volksfeest in het vergeten gat Iddergem, een start die een haast onwerkelijke sfeer krijgt, door o.m. de toevoeging van liefdesbrieven en dagdromerijen vol machts- en geweldfantasieën. De brieven, waarvan sommige op papier worden geschreven en andere met een vinger in de lucht, zijn gericht aan de geïdealiseerde Gloria, een vrouw die vooral uitblinkt in afwezigheid. Is ze echt, maar weggelopen? Is ze een verzinsel ter compensatie van een gemis? Het wordt nooit echt duidelijk, maar het is een feit dat Kronenburg er niet in slaagt om relaties met vrouwen te onderhouden. Naast Gloria krijgen we ook te maken met Valium, Pico en de in Amsterdam verblijvende Tereza, en ook met hen wil het maar niet lukken. Dat is niet in het minst te danken aan Kronenburgs erratische gedrag, dat zich uit in heroïsche zuipmarathons (op en buiten het werk), het slikken van Xanax tegen de angst en gesprekken met collega’s die keer op keer uitmonden in groteske vervormingen van alledaagse praatjes (ofwel kom ik te weinig onder de mensen). “EAST-SIDE! JEAN-PIERRE PAPIN!” Nieuw is het opduiken van Herman Brusselmans: eerst als personage waar Kronenburg nog naar op kan kijken, later als verteller die ingrijpt in de koortsige finale en de nachtelijke rit van de twee helden naar de Brusselse hoeren voorstelt. Heden ben ik nuchter sluit nauwer aan bij het beeld van Brusselmans dat dominant is geworden. Het gezuip, het eindeloze gelul (de nergens op slaande dialogen, die in een pak gevallen wat scherper hadden gekund, stapelen zich maar op), de vuilbekkerij en het seksisme: het is er allemaal, maar tegelijkertijd treedt Eduard Kronenburg ook naar voren als een overtuigende verloren ziel, op zoek naar liefde, eigenwaarde en gemoedsrust. En de volgende pint natuurlijk. (***1/2)
- Herman Brusselmans. Kou van jou. Amsterdam: Ooievaar, 1995. 726 pag. (Kou van jou bevat naast Heden ben ik nuchter ook nog Zijn er kanalen in Aalst?, Dagboek van een vermoeide egoïst en Vlucht voor mij)
NP: Simon Joyner – Lost With The Lights On