Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for december, 2006

december 2006

(011206) What becomes of the broken-hearted?

Gisterenavond gekeken naar de laatste vier afleveringen van het zevende en laatste seizoen van The West Wing, een TV-serie die zowat het onmogelijke vermag: zich afspelen in the wereld van big politics, en je toch op het puntje van je stoel houden. Een cliché, natuurlijk, maar het is een ongelooflijk kijkplezier om te zien hoe een serie die gedoemd was in de saaiheid te vegeteren, door sterke acteerprestaties, scenario’s en (vooral) dialogen, toch hilarisch, spannend en ontroerend kon zijn, en voortrazen aan een rotvaart. Seizoen 1 begon met het prille presidentschap van Jed Bartlett (Martin Sheen) en zijn naaste medewerkers; seizoen zeven eindigt acht jaar later met de inauguratie van zijn opvolger. Ertussen: veel drama, politieke en andere schandalen, relaties, en vooral… woorden. Veel woorden. Maar die zijn dan zo spits en intelligent dat 100% concentratie een absolute vereiste is. Eefin ja… een classic ten huize Boleuzia, en alle seizoenen zijn goed tot schitterend. (*****)

eternalsunshine Gezien voor The West Wing: Eternal Sunshine Of The Spotless Mind (Michael Gondry, 2004). Een film die door veel slimme mensen de hemel in werd geprezen en waarvan het scenario afkomstig is uit het brein van Charlie Kaufman, die ook al de surreële toestanden van o.m. Adaptation en Being John Malkovich bedacht. Ook nu weer een verhaal dat je aan het duizelen brengt. Joel (Jim Carrey) wordt wakker, wil gaan werken, bedenkt zich, gaat naar de kust, en leert er Clementine (Kate Winslet) kennen. Het begin van een relatie. Een tijd later krijgt Joel te horen dat Clementine hem uit haar geheugen heeft laten wissen en als reactie laat hij hetzelfde doen. Het eerste deel van de film is de aanloop. Het middenstuk van de film, het dominante deel waar z’n faam op gebaseerd is, is wat er gebeurd tijdens het nachtelijke wissen van Joels geheugen. Net als bij Being John Malkovich, gaat de kijker mee in het obewuste brein van Joel, wat leidt tot een labyrintische, visueel spectaculaire tocht waar herinneringen en fantasie een rondedansje doen met elkaar. De trukendoos van Kaufman en regisser Gondry is schier oneindig, en de “hoe-hebben-ze-dat-gedaans?” en duizelingwekkende bochten gunnen de kijker pas na enige tijd inzicht in de chronologie en aard van de film. Eternal Sunshine Of The Spotless Mind wordt op gang getrokken door twee acteurs op de piek van hun kunnen, maar natuurlijk is het scenario hier de enige echte ster. Ergens is dit verhaal over (verloren) liefde, en wat mensen ervoor over hebben, natuurlijk wel universeel, maar de aanpak van Kaufman bekijkt het steeds vanuit andere hooghoeken. Soms is dat erg artificiëel, maar dat is een gevolg van die aanpak. Deze keer was het wel de eerste keer dat het me nu en dan stoorde. Het is niet eens rationele kritiek: ik had een paar keer het gevoel dat er al te zeer gegaan werd voor quotable quotes, en  nog maar eens een onverwachte invalshoek, en zotte tic, etc etc. Daardoor leek de film soms met een behaagziek geurtje te zitten, een onderhuids toontje waar veel kijkers ongetwijfeld geen problemen mee hebben. (***1/2)

(011206) De Top 20.

Het laatste deel (4 t.e.m. 1) van de lezerstop van goddeau is intussen terug te vinden op de site, en zorgde voor degenen die de site en zijn lezers wat kent, niet echt voor verrassingen: Antony & The Johnsons (I Am A Bird Now), QOTSA (Songs For The Deaf), Sufjan Stevens (Illinoise) en Arcade Fire (Funeral) vervolmaken het lijstje. Ik hoorde achttien albums uit de Top twintig (niet: Takk van Sigur Ros en Neon Golden van The Notwist), maar heb er slechts acht van in m’n kast staan. Geen enkele plaat uit m’n persoonlijk lijstje is terug te vinden in de Top twintig, al had ik Songs For The Deaf wel in m’n reservelijstje staan. Ik weet intussen wel dat Mastodon en Johnny Cash in m’n eindejaarslijstje voor 2006 zullen terechtkomen. Nu nog acht andere essentials zoeken. Het zal weer zoeken en schrappen worden. Een hels bestaan, dat is het.

(021206) Gosford Park.

Net gezien: Gosford Park (2001), één van de laatste films van regisseur Robert Altman, die overleed op 20 november. Ik had M*A*S*H (de film, niet de serie) waarschijnlijk al ervoor gezien, maar ik leerde zijn films pas echt kennen toen ik las dat een aantal verhalen van Raymond Carver, die op dat moment m’n favoriete schrijver geworden was, verfilmd zouden worden door Altman als Short Cuts (1993). Die film is steeds nog een van m’n lievelingsfilms, een drie uur durend ensemblestuk met een resem straffe acteurs en verhaallijnen die door mekaar liepen. Het was een film die ongetwijfeld heel wat regisseurs ertoe heeft aangezet te rotzooien met narratieve experimenten, zoals P.T. Anderson met Magnolia (overduidelijk) en misschien ook Alejandro González Iñárittu met Amores Perros en Babel. Wie weet zelfs Tarantino. Ook in Gosford Park bulkt het van de zwaargewichten (Helen Mirren, Stephen Fry, Derek Jacobi, Clive Owen, Emily Watson, Michael Gambon, Richard E. Grant, etc etc), al is de verhaallijn deze keer behoorlijk eenvoudig. Denk Agatha Christie en Hercule Poirot, denk Cluedo, maar dan met minder focus op het whodunit-aspect van het verhaal. Een hoop rijkeluizen komen in 1932 samen in het landhuis van Sir William McCordle, een steenrijke klootzak met een talent voor haat opwekken bij z’n naasten, om een weekendje te jagen, te eten en hun rol van beau monde op zich te nemen. Op een nacht wordt McCordle door aangetroffen in z’n bibliotheek, maar op dat moment is de film al anderhalf uur bezig. De relaties tussen de mensen below the stairs (het personeel) en upstairs (de fortuinlijken), het geroddel, de schijnheiligheid, de “kleine verhalen”, kleine kantjes en onenigheden zijn dan ook waar het om draait, en het is boeiend om te zien hoe Altman een murder mystery weet om te buigen naar iets dat tussen een zedenschets en een komedie te situeren valt. Daardoor is het geen flashy of spannende film, maar wel eentje die de kijker door de sterke vertolkingen naar binnen zuigt. Geen meesterwerk als M*A*S*H, Short Cuts, Nashville of (misschien) The Player, maar wel erg goed. En beter dan Popeye en Prêt-à-porter, niet dat dat zo’n straffe mededeling zou zijn. (****).

NP: (The) Melvins – (A) Senile Animal

(041206) Theo & Co.

Vorige week gekocht, en net gezien: Ruwe pit, een registratie van de derde show die Theo Maasen opvoerde (1999). Ik zag ‘m voor het eerst op TV, een jaar of zes geleden met zijn tweede show, Neuk het systeem (1996), en ik was er meteen weg van. Ik ben doorgaans niet echt een fan van Nederlandse comedy/cabaret* (noch van de Vlaamse variant); zo kan ik Freek De Jonge niet zien, en vind ik Youp Van ’t Hek en Herman Finkers meer niet dan wél grappig, maar Maassen z’n combinatie van socio-kritiek, typetjes en rock & roll gaf meteen die klik. In die tweede show ook het intussen bekend geworden stuk “Het afscheid van Henk van den Tillaart”, een rede op een pensioneringsfeestje, dat begint als een vriendschappelijke ode, en eindigt als een emotioneel slagveld van verwijten. Ruwe pit (TM3) is de tweede show van Maassen die op DVD werd uitgebracht (na Functioneel Naakt (TM4) uit 2002) en ik las onlangs dat z’n laatste show  – Tegen beter weten in (TM5) – binnenkort ook zal verschijnen. Dat worden dus aankopen. Maassen is niet vernieuwend of radicaal anders, niet uitzonderlijk hard of bijzonder subtiel, maar hij verenigt het beste van enkele voorgangers: het schalkse en het imiteren van Toon Hermans, het opgefokte van Van ’t Hek, en hij heeft meer “naturel” dan de Vlaamse lichting die nu zo populair geworden is (Agnew, Kruismans, Williams, Vitalski, Helsen, etc, alhoewel ik merk dat ik, als vriend van de poëzie, een zwak begin te krijgen voor die laatste). (****)

Meer info: een fansite.

Een compilatie-filmpje op YouTube (uit TM4).

eatingnaked Uit: Eating Naked van Stephen Dobyns, de verhalenbundel die begon met het verhaal (“A Happy Vacancy”) over een kereld die overlijdt nadat een varken op z’n kop valt bij het oversteken. De schrijver heeft begrepen dat een goed “verhaal” (als in…“vertel nog eens een leuk verhaal, nonkel Jef”) staat of valt met een goed idee, een goeie invalshoek, en zo zijn er gelukkig nog wel een aantal in het boek: in “Part Of The Story” krijgt een bejaarde vrouw bezoek van de vijf kinderen (tegelijk!) die ze opgaf voor adoptie, in “The Cedar Bungalow” loopt een kerel weg bij z’n vrouw met het miniatuurhuis dat z’n beste vriend voor hem maakte, in “Some Changes Coming” leidt onnozele paranoia tot doodslag. De eerste naam die me te binnen schoot was die van T. Coraghessan Boyle (lees zijn verzamelde verhalen zo snel mogelijk), voor mijn part een van de koningen van het kortverhaal in de Amerikaanse literatuur (samen met Carver, Cheever, I.B. Singer, etc). Je vindt bij Dobyns dezelfde combinatie van onalledaagse, soms absurde situaties, al is de teneur doorgaans wat droefgeestiger en de verhalen minder humoristisch en kleurrijk dan bij Boyle. Maar desalniettemin (wat een sidderwoord, eigenlijk) een “leuk” (ha!) boek. (***)

Besteld en betaald, maar nog niet ontvangen: I Feel Alright en Train A-Comin’ van Steve Earle (twee platen die ik al lang had moeten hebben), en Hymns For The Hopeless en Ashes To Dust, de eerste twee albums van m’n favoriete banjoman William Elliott Whitmore, die ik onlangs nog besprak: Song Of The Blackbird.

Een bespreking van Rise van The Answer (afblijven).

NP: Jenny Hoyston & William Whitmore – Hallways Of Allways (schoon)

(* uitzondering: Toon Hermans, en nu dus ook Theo Maassen)

(051206) Townes Van Zandt.

(mda Diskobox)

“How does a 21 year old rich boy write a song that makes a 79 year old man cry? Townes always claimed he never wrote songs, he just dictated what God sent down. Maybe so. Maybe so.” (YouTube – “Waitin’ Around To Die”)

(061206) Pretty Little Baka Guy Goes Berserk.

Net gezien: Zatoichi (2003), samuraigekte van Beat Takeshi Kitano, de Japanse all-rounder die eerder al furore maakte met o.m. Sonatine, Hana-Bi, en Brother. Met Zatoichi keert hij terug naar een typisch Japans genre, met een klassieke held. Zatoichi (gespeeld door een peroxideblonde Kitano) is een blinde ouwe man, maar natuurlijk geen gewone, want hij blijkt zowat de beste zwaardvechter van het universum te zijn, eentje die het fileren aardig onder de knie heeft en het bloed zo goed kan doen vloeien dat hij er muurschilderijen mee kan maken. De clichés die op mekaar gestapeld worden zijn zelfs voor een white-ass westerling onmogelijk over het hoofd te zien. Net als in de klassieke vechtfilms films van Kurosawa (het geweldige Yojimbo met Toshiro Mifune!) & Co. komt onze held in een gemeenschap aan als deze op het punt staat volledig te imploderen onder het geweld van enkele rivaliserende bendes. Al bij al is het verhaal eerder magertjes, maar dat doet er niet toe: het draait uiteindelijk om gespetter en gehak, geschreeuw en geklief, en dat is er dan ook in overvloed, niet in het minst omdat Zatoichi ook nog eens concurrentie te dulden heeft van een lokale, pas in dienst genomen ronin. De actiescènes zijn volledig over the top, balanceren constant op de rand van spectaculair en idioot, maar op de één of andere manier geraken die Japanners er steeds mee weg. Nu en dan hebben die scènes wel erg veel weg van de nog meer gestileerde waanzin van Kill Bill (die in hetzelfde jaar verscheen), maar Kitano houdt het al bij al redelijk eenvoudig. Leuk meegenomen: enkele grappige momenten (de rondrennende dorpsidioot-annex-would-be-samoerai, en vooral de verbijsterende, hilarische tapdansshow aan het einde van de film), en te gekke muziek, met o.m. vernuftig, ritmisch gebruik van geluidseffecten uit de film. Te nemen met een (grove) korrel zout, maar uitstekend entertainment voor een woensdagnamiddag. (***1/2)

Iets over de nieuwe Melvins: ici.

NP: The Evens – Get Evens

(061206) PLatenjagen voor gevorderden.

Ik ben niet altijd even gul met superlatieven, maar eBay is toch al vaak een soort godsgeschenk geweest in dit kot. Niet alleen omdat je er een hoop verkopers vindt die albums aanbieden die je tevergeefs zit te zoeken in de platenwinkels die je kent, maar ook omdat het bieden en zoeken naar belachelijk goedkope deals zo verslavend is (en dodelijk als je beschikt over een credit card & paypal). Platen bestellen is saai, platen zoeken is geweldig. Natuurlijk kan het surfen niet op tegen uren rondhangen in muziekhandels, maar toekijken hoe je dagen aan een stuk de enige of hoogste bieder bent, kan al dikke fun zijn. Maar er zijn er die het écht serieus nemen. Ik ben ooit zo ver gegaan dertig dollar te bieden op Ask The Ages van Sonny Sharrock of een gesigneerde (Sunnyvista van Richard Thompson) of moelijk vindbare LP (First Light van – opnieuw – Thompson), en dat is peanuts in vergelijking met wat de echte verzamelaars doen. Oude edities van klassieke (en vaak ook onbekende) jazzalbums brengen vaak degoutant veel geld op, wat ook geldt voor obscure soulsingles en toestanden waar enkel de verzamelaars en andere nutcases van gehoord hebben. De meest in het oog lopende items zijn natuurlijk de exclusieve: foute persingen, gesigneerde items, etc, en er is deze week weer een redelijk spectaculaire biedingsoorlog aan de gang. Waar het om gaat: “VELVET UNDERGROUND & NICO 1966 Acetate LP”. In andere woorden: de allereerste proefpersing van het eerste album van de legendarische Newyorkse band The Velvet Underground. De plaat zou naar verluidt ooit gekocht zijn voor 75 cent, en nu, twee dagen voor het aflopen van het aanbod, na 186 biedingen, staat de teller op 128.500 dollar (een slordige 94.000 euro). Ik vind mezelf al een hele kerel als ik een bod verhoog met vijf euro; deze venten doen het met een paar honderd dollar per keer. Enfin ja, neem eens een kijkje, lees over de geschiendenis van het item, negeer al die onzin, en geef uw partner eens een leuk en exclusief geschenk deze feestdagen. U heeft nog twee dagen en tien uur.

(081206) An offer he couldn’t refuse.

Gezien: The Proposition (2005) van regisseur John Hillcoat. Het scenario en de muziek van deze Australische western (is dat dan eigenlijk nog wel een “western”? of eerder een Aussie cowboyfilm?) werden geschreven door niemand minder dan Nick Cave, die z’n beste beentje heeft voorgezet om van The Proposition niet de zoveelste klassieke western te maken. Het eindresultaat valt ergens te zoeken tussen Unforgiven (een ontmanteling van de klassieke cowboymythologie) en Caves tekstuele wereld, zowel van z’n songteksten, als ook z’n roman And The Ass Saw The Angel. Het is geen verrassing dat de kern van de film draait om familieverraad en de dood. De film opent met een bruut kogelfestijn en de arrestatie van twee broers, die betrokken zouden geweest zijn bij een brutale moord. De lokale sheriff gooit Mikey, de jongste, in de bak en beloof Charles (Guy Pearce) dat hij wordt vrijgelaten als deze zijn oudste broer Arthur, tevens de maniak van de familie, uitschakelt. Wat volgt is de tocht van Pearce naar zijn broer en z’n worsteling met het dilemma enerzijds, en de pogingen van de sheriff om de gemoederen van de bloedlustige gemeenschap te bedaren anderzijds. Regisseur Hillcoat en zijn crew maakten optimaal gebruik van het indrukwekkende Australische landschap dat een extra niveau toevoegt aan de sfeer, die ook door de muziek wordt gecreeërd. Nick Cave en collega/violist Warren Ellis zorgen voor toepasselijke, ingetogen stukken muziek, met flarden uit folksongs, en verlenen het zo een sinistere sfeer en ‘historische accuraatheid’. Hier en daar was het acteerwerk niet altijd even goed (John Hurt laat een aardig staaltje van overacting zien als een gemene premiejager, en Danny Huston, de oudste broer, ontbreekt het een beetje aan zieke uitstraling), maar de volledige film baadt wel in een aparte sfeer, en de schaarse geweldscènes zijn constant aan het balanceren op de grens van ingehouden spanning en bloedrauwe brutaliteit, die de vergelijkingen met Peckinpahs The Wild Bunch wel grotendeels rechtvaardigen. (***1/2)

NP: Banyan – Live At Perkins’ Palace

(091206) George Pelecanos – Hard Revolution.

Uitgelezen: Hard Revolution (2004) van Amerikaanse misdaadschrijver George Pelecanos, wiens naam meer en meer lijkt op te duiken, zowel in binnen- als buitenland. En terecht, want deze schrijver, die in 1992 (op z’n vijfendertigste) debuteerde, is intussen uitgegroeid tot een van m’n favoriete misdaadschrijvers (samen met James Ellroy en Michael Connelly). Pelecanos is niet enkel een romanschrijver, maar ook essayist, script writer (hij schreef enkele episodes voor de geweldige HBO-serie The Wire) en muziekfanaat. Zo schreef hij artikels over allerhande genres en artiesten, is hij goed bevriend met Steve Wynn, en schreef hij zelfs een tekst voor diens laatste album …Tick…Tick…Tick (“Cindy It Was Always You”). Hard Revolution is na Right As Rain, Hell To Pay en Soul Circus, het vierde deel in de Derek Strange-reeks, maar chronologisch is dit het eerste boek, het is dus een uitgestelde proloog tot de andere drie. Met de vorige drie toonde Pelecanos al dat hij minder makkelijk een misdaadschrijver pur sang genoemd kon worden. Oudere werken als The Big Blowdown en King Suckerman waren geweldige pulpromans die je erdoor kon jagen op een avond, maar de Strange-reeks, met private-eye-op-leeftijd Strange als spilfiguur waren veel te veel begaan met het socio-politieke klimaat van de Amerikaanse grootsteden om zomaar gelabeld te worden als wegwerpliteratuur. Opmerkelijk en controversiëel: Pelecanos (van Griekse afkomst, maar blank), laat zwarte hoofdpersonages opdraven, en situeert volledige romans in het zwarte milieu: zowel de criminele uitspattingen als de familiescènes. In Hard Revolution is het politieke element meer dan ooit op de voorgrond getreden. De raciale verhoudingen in Washington, D.C., zijn de rode draad doorheen het boek. In het eerste deel (de eerste 70 pagina’s) zitten we in het Washington van 1959. Tegen de achtergrond van sluimerende ongenoegen in de zwarte gemeenschap, leren we Derek Strange kennen als twaalfjarige. Z’n ouders werken in dienst van blanken, maar zijn mensen van de oude stempel, die zwijgend doen wat van hen gevraagd wordt en opmerkingen en minachting van blanken proberen te negeren. Ook prominent aanwezig: Dennis, de oudere broer van Derek Strange, een jonge adolescent met meer uitgesproken meningen, en een aantal andere jongeren, die een hofdrol spelen in het tweede deel. Dat deel speelt zich af in 1968, tijdens de aanloop naar de massa-evenementen geleid door Dr. Martin Luther King. Op die tien jaar tijd is er heel wat veranderd, al zijn de omstandigheden nog niet wat ze zouden moeten zijn: de zwarte bewegingen staan sterker dan ooit, en er vallen veel meer agressieve signalen te horen uit de zwarte gemeenschap, waar de verschillende manieren van opstand vaak gelieerd zijn aan de generaties. Interessant daarbij is hoe dit gekoppeld wordt aan muziek, en toepasselijk in dit geval: soul. Artiesten als Sam Cooke en Jackie Wilson zijn van de oude stempel, hebben net als Ray Charles een gospelachtergrond, en pasten zich aan aan het witte establishment. Net zo met Motown. Pelecanos introduceert een stoere blanke racist, maar maakt van hem wel een soul-liefhebber, en eentje die dan nog perfect de perceptie van de late 60s weet te vatten: “He liked all kinds of R&B. But when he was looking to spend money in the record stores, he kept his eye out for the label Tamla, Gordy and Motown. There was nothin’ better than the Motown sound. those blue-gum singers they had down south, Otis Redding and Wilson Pickett and them, some of their stuff was okay, but when they got to grunting and sweating they were way too niggerish for Stewart’s tastes. The Motowners, they dressed high-class, in tuxes and gowns, and wore their hair like whites. What they were singing about, you could tell it just wasn’t meant for colored. (…) Sometimes, you closed your eyes, you could even pretend they were white.” Het is inderdaad het exacte tegenstelde van de reactie bij de zwarten die protesteerden tegen segregatie: zij zagen Motown net als een uitverkoop aan de blanke, de ultieme vorm van conformisme en het verlies van de zwarte identiteit. Die muziek investeerde inderdaad ook vooral in een grote, georchestreerde sound à la Spector en z’n meidenbands, en dat ten koste van de meer “negroïde” elementen als gospel, blues en religie, waar artiesten als Otis Redding en Wilson Pickett, die constant in een staat van religieuze extase leken te verkeren, wel voor stonden. Soms gaat Pelecanos hier misschien wat te ver in, en onderschat hij zijn lezers: als hij een vriendin van Strange laat zeggen dat het jammer is dat Redding (die een tijd ervoor omkwam bij een vliegtuigongeluk) er niet meer is, dan laat hij Strange ook nog eens zeggen waar, wanneer en in welke omstandigheden het tragische voorval gebeurde. Maar het is voor een muziekfan natuurlijk wel een enorme bonus dat Pelecanos ook het verhaal van soul in de 60s erin heeft gestopt. Het is de periode dat de artiesten radicaler werden, en de legendarische albums van Sly Stone en Marvin Gaye, en de zwartste funk van James Brown in aantocht waren. Het misdaadverhaal op zich lijkt minder belangrijk te zijn, maar is er wel degelijk, al komt het traag op gang. Het gebeurt via twee gelijkaardige driehoeksrelaties, een zwart en een blank, en beide hebben een (on-)rechtstreekse band met Strange. De twee trios bereiden een overval voor, en twee keer zal dit met desastreuze gevolgen aflopen, en dan net op een dag die een zwarte zou worden voor de zwarte gemeenschap. Pelecanos slaagt er op vernuftige wijze in een balans te vinden tussen een fictie en een waargebeurd verhaal. Zeker in de slothoofdstukken, die tonen hoe de rassenrellen steeds erger uit de hand lopen, komt hij op het terrein van James Ellroy; ook stilistisch, door het ritme nog eens de hoogte in te jagen. Als kers op de taart krijgt de trouwe Pelecanosfan dan ook nog een hele hoop verwijzingen cadeau. Zo zijn er de dubbele bodems die enkel iemand die de vorige romans heeft gelezen kan begrijpen (wat geen probleem vormt voor nieuwe lezers), wordt getoond hoe de obsessies van Strange (westerns, soul, etc) gegroeid zijn, en krijgt de lezer de kans om diezelfde Strange te evalueren als die allerhande toekomstplannen maakt (of het nu gaat over de aanschaf van een hond, liefdesverklaringen, of een beroepskeuze), nét door die voorkennis over de toekomst. Het geheel leidt opnieuw tot een sterke Pelecanos, die het misschien niet zozeer moet hebben van vaart en intrige, maar dit ruimschoots compenseert door een breder fundament en uitmuntend stilisme, zoals altijd. Pelecanos is een “misdaadschrijver” (we gaan daar even niet moeilijk over doen) die in dit taalgebeid zijn gelijke nog moet krijgen. (****1/2)

P.S.: er was ook een editie van het boek beschikbaar mét een door Pelecanos samengestelde soundtrack. Zoals verwacht gaat het om songs die vermeld worden in het boek.

(111206) Henning Mankell – Honden Van Riga.

Gelezen tijdens een luie zondagnamiddag: Honden van Riga (vertaling uit het Zweeds van Hundama i Riga, 1992), de tweede roman van thrillerauteur Mankell met politie-inspecteur Kurt Wallander in de hoofdrol. Het was ook de tweede roman die ik van Mankell las, en de ervaring was deze keer een pak minder positief. Terwijl Midzomermoord een ongemeen spannend en strak opgebouwde roman was, is het duidelijk dat Mankell tijdens Honden van Riga nog niet dat torenhoog niveau had bereikt. De voornaamste ingrediënten zijn aanwezig, maar ze lijken hun plaats niet altijd gevonden hebben, terwijl de verschillende verhaalniveaus (de eigenlijk “zaak” en de figuur van Wallander) een stroeve relatie met elkaar hebben. Het personage is een inspecteur die een eeuwige loner is binnen het politie-apparaat. Net als Morse (met wie hij een voorliefde voor klassieke muziek deelt) en John Rebus (nog zo’n moeilijke koppigaard met een uit de kluiten gewassen rechtvaardigsheidsgevoel en een resem gezondheidsproblemen) uit de romans van Ian Rankin, is Wallander een figuur met z’n kleine en/of menselijke kantjes, die Mankell al te graag benadrukt. De existentiële crisissen van Wallander, zijn eeuwige strijd met zijn overgewicht en stress lijken dan ook een rode draad doorheen de reeks.Deze keer begint de zaak met het aanspoelen van twee lijken in een reddingsvlot. De Zweedse politie weet niet goed wat ermee aanvangen, tot plots blijkt dat het gaat om twee beruchte Letse criminelen. Een Lets politieambtenaar wordt naar Zweden gestuurd, maar na terugkeer naar Riga wordt deze meteen vermoord. Wallander trekt dan naar Letland en komt terecht in een ontredderde maatschappij die het nog steeds begeeft onder z’n verleden, waar de transparantie zoek is, een constant beklemmende Kafkaïaanse sfeer heerst, en de banden tussen de georganiseerde misdaad, de politiek en de politie duidelijk is, maar ook moeilijk te bewijzen valt. De beschrijvingen van de verkommerde stad, het ondoordringbare web van intriges en de misleidende machtsspelletjes zijn de grote troeven van het boek: Mankell slaagt er bijzonder goed in om het labyrintische op verschillende niveaus duidelijk te maken. De afwerking van de intrige lukt dan weer minder sterk. Het boek bevat opmerkelijk veel wendingen die al te geforceerd lijken, er wordt op wel heel onhandige wijze een romantische subplot toegevoegd, en na een tijd is het hier ook zoeken naar een naald in een hooiberg. Dat het bruuske, onhandige einde de onwennigheid compleet maakt, zorgt dan ook voor een teleurstelling met enkele lichtpunten. (**1/2)

En nu terug schrijven. Of toch doen alsof.

(121206) Play the fucking song.

Zaterdag trouwens gaan kijken naar Nomeansno, de beste Canadese band aller tijden. En dat in de Diksmuidense 4AD, één van de beste concertzalen van het land (maar wel FUCKING ver). Drie keer ben ik er dit jaar geweest (Amen Ra + Made Out Of Babies + Red Sparowes / Sorrow Hill + Part Chimp + Don Cabellero / Ford Pier + Nomeansno) en drie keer een uitstekende sfeer en een heel goed geluid. Nomeansno was sterk, bijna geniaal. Het trio ouwe zakken speelt en communiceert op een niveau dat voor weinig bands is weggelegd. Toch was dit niet het sterkste optreden dat ik van hen zag. Ik zag hen drie keer in 2004, en de concerten waren toen van een belachelijk niveau. Hun recentste album, All Roads Lead To Ausfahrt, is prima, maar geen meesterwerk van het kaliber van Wrong, 0+2=1, of het meer recente Dance of The Headless Bourgeoisie. Dit vooral door een terugkeer naar (voor hun normen) kortere, meer punkgerichte songs, waardoor het lijkt op een samenwerking tussen Nomeansno en hun alter egos The Hanson Brothers. Het album wordt er voor een groot stuk doorgejaagd. Veel vlotte songs dus, maar ook minder variatie dan we van hen gewoon zijn. Ook een aantal vreemde songs in de setlist: “Beauty And The Beast”, “Dark Ages”, maar geen “Victory” of “Teresa Give Me That Knife”. Wel een geweldige bisronde, met het bas & drum-festijn van “Big Dick”, en de onvermijdelijke (en nog steeds fantastische) “Rags And Bones” en “Now”. Een goed verslag van Sezaar op Goddeau.

(171206) Death has come to your little town, sheriff.

Gezien: Halloween (John Carpenter, 1978), samen met The Exorcist (1973) de belangrijkste horrorfilm van de 70s. Terwijl die laatste film te tand des tijds nog redelijk goed heeft doorstaan, is Halloween eigenlijk nog amper te bekijken. Het druipt ervan af dat er amper een budget beschikbaar was, het acteerwerk is vaak ondermaats, en de film zit vol fouten: zo durven huiskamers nogal eens van kant van het huis verhuizen, springen uurwijzers wel erg snel vooruit, en gaat de schemering over in pikdonker op een paar seconden tijd. Om nog maar te zwijgen van de palmbomen die groeien in Illinois. Meer van dat op imdb. Maar het is natuurlijk ook de godfather van de moderne teen slasher movies. Zonder Halloween en z’n vele vervolgen (en, in mindere mate, Friday the 13th en Nightmare On Elm Street) geen Scream (1-3); geen Scary Movie, geen I Know What You Did Last Summer, geen Jeepers Creepers. Het is er allemaal voor het eerst: de rondborstige babysit (Jamie Lee Curtis), het point-of-view van de moordenaar, het geschreeuw (dat niemand hoort), Michael Myers, de dreigende, accentuerende muziek, de stompzinnigheid van de personages, de moord die gehoord wordt door de telefoon, etc. Zelfs een kind van acht kan meteen zien dat de film z’n sporen heeft nagelaten. Belangrijk en trendsettend dus, maar ook met z’n zwaktes: dialogen zijn theatraal (“Death has come to your little town, sheriff”… of dat moment in de film heeft het haast iets Shakespeariaans), en het aantal foutjes is niet te tellen. Wel een leuke vooruitziende knipoog: Curtis en de kinderen kijken naar The Thing van Howard Hawks, een film waar Carpenter een paar jaar later een remake van zou draaien. Een goeie! Halloween is net als Assault on Precinct 13 (1976) leuke pulp voor fans van… euhm… pulp, die de dingen graag met een korrel zout nemen. (***) (171206) Dip Hyut Shuen Hung (1989).

Ook gezien: Dip Hyut Shueng Hung (John Woo, 1989), beter bekend als The Killer. Het werd destijds vaak uitgeroepen tot de beste film ooit gemaakt in Hong Kong, al heb ik er geen idee van hoe sterk zo’n overdrijving al dan niet is. In de jaren tachtig had regisseur Woo zich snel bekwaamd in het maken van flashy, amper bekijkbare actiefilms, maar The Killer was de stap vooruit die hem eindelijk de nodige aandacht en credibiliteit in het buitenland bezorgde (en eventueel de overstap naar Hollywoowood). De film kampt met dezelfde problemen (vaak voordelen voor de liefhebbers) als Halloween: hij ziet er oud en achterhaald uit, de acteurs (Sally Yeh als zangeresje Jenny is werkelijk spectaculair slecht) hadden soms net zo goed cakerecepten kunnen aframmelen, de actie en plot zijn genoeg om een mens een vroegtijdige midlife-crisis te bezorgen, de muziek is tenenkrullend 80s. En toch… is het een film die nog wérkt, omdat het geweld zo grotesk en vulgair is, omdat ze vallen als vliegen, die Aziaten, omdat het boeiend is hoe deze films al verwijzingen bevat naar Woo’s grootste Hollywoodfilm Face/Off, omdat het goeie pulp is, met actiescènes die anders in beeld gebracht werden (theatrale choreografie, slow motion, etc), en hun invloed zouden hebben op bvb. Kill Bill 1 & 2 en Crouching Tiger, Hidden Dragon (ook met Chow Yun-Fat), etc. Omdat het niet altijd iets van Ken Loach of Andrei Tarkovsky moet zijn. Of Jane Campion! *ril* (***)  

(171206) Wallander Wallander Wallander.

Uitgelezen: De witte leeuwin (1999, vertaling van Den vita lejoninnan uit 1993), de derde roman uit de Wallanderreeks van Henning Mankell. En dit boek was een pak beter dan het licht teleurstellende Honden van Riga. Het is een groots opgezette, ambitieuze, complexe roman die meerdere verhaallijnen en werelden (Zweden en Zuid-Afrika) door mekaar weeft, maar hier ben je als lezer wel bereid een eind mee te gaan en zelfs de onwaarschijnlijkheden erbij te nemen. De witte leeuwin situeert zich op het terrein tussen de politieroman en de internationale thriller (jaja, die dekselse Ludlum is nu niet mer zo veraf): op een dag wordt de verdwijning van een brave, anonieme, werkende moeder gemeld. Er zijn aanvankelijk geen sporen en geen verklaringen, maar plots wordt de boel in gang gestoken: haar lijk wordt gevonden, net als de afgehakte vinger van een Afrikaan, en een afgelegen villa gaat in vlammen op na een monsterlijke explosie. Het onderzoek is een warboel, en Wallander & co. weten net waar te beginnen, maar voor de lezer wordt snel duidelijk dat het gaat om een ingewikkelde intrige, die haar oorsprong vindt bij aanslagplannen van zuidafrikaanse extremisten, en via een omweg in Zweden is terechtgekomen. Net als Honden van Riga zit er dus aan forse dosis politiek/maatschappijkritiek in, en ook hier gaat het niet ten koste van het misdaadverhaal. Rassenstrijd, demagogie en ongelijkheid, zowel in Zuid-Afrika en Zweden worden aan de kaak gesteld in deze roman, die feit en fictie, werkelijke ontwikkelingen en dreigingen en verzonnen complotten weet te verenigen. Ik mis bij Mankell en de meeste van zijn Scandinavische en Britse (niet dat ik zo’n kenner ben) vaak de stillitische experimenten (die je wel terugvindt bij heel wat Amerikaanse misdaadschrijvers),die worden ingeruild voor een (soms te) sterke focus op gecompliceerde plot en (vaak) overdreven, bijna academische aandacht voor psychologische verwikkelingen, al weet De witte leeuwin dit te omzeilen en ruimschoots te compenseren door een shitload spanning. Die 500+ pagina’s zijn m.a.w. peanuts! (****)

In heavy rotation de voorbije week: Roots & Crowns van Califone, Why I Hate Women van Pere Ubu, Astronome van John Zorn, en een hele resem plaatjes die kandidaat zijn voor m’n eindejaarslijstje, waaronder werk van Mastodon, Johnny Cash, Battle Of Mice, Bruce Springsteen, Barry Adamson, Howe Gelb, Damien Jurado, Made Out Of Babies, Slayer, Centro-Matic, William Elliott Whitmore, Isobel Campell & Mark Lanegan, Archie Bronson Outfit, Scott Walker, en een resem die ik nu even vergeet.

(181206) Shit, piss, fuck, cunt, cocksucker, motherfucker, tits.

Uitgelezen: Popcorn (1996) van Ben Elton (Thin Blue Line, BlackadderThe Young Ones, etc). De laaiend enthousiaste quotes in en over het boek hebben het over Popcorn als mengvorm van komedie, thriller en moreel debat, en dat is ook wat Elton beoogd had. Net als de meeste van z’n andere romans gaat het om een satire, en bij momenten tonen de dialogen (want veel verhaal is er eigenlijk niet) Elton op z’n best: absurd en scherp. Samengevat: filmregisseur Bruce Delamitri ontvangt een oscar voor z’n populaire geweldfilm Ordinary Americans, maar komt tegelijkertijd terecht in een spiraal van geweld als zijn pad, en dat van de “Mall Murderers” – een op hol geslagen koppel dat dood en vernieling zaait, en zich zou laten inspireren door ’s mans laatste film – elkaar kruisen. De aanleiding voor het boek was de commotie die was ontstaan rond Natural Born Killers van Oliver Stone het jaar ervoor. Die provocerende film diende overduidelijk als blauwdruk voor de film van Delamitri (en het koppel Wayne en Scout werd duidelijk gemodelleerd naar Woody Harrelson en Juliette Lewis), maar ook voor het eigenlijke verhaal van Elton. Dat Natural Born Killers eigenlijk een rommeltje was dat amper te bekijken viel, doet er niet toe. Het is de premisse – uitzinning, nihilistisch geweld dat à la American Psycho en C’est Arrivé Pres de Chez Vous een boodschap heeft voor de getrainde lezer/kijker – die telt, en Elton stelt (on)rechtstreeks relevante dingen aan de kaak: de invloed die geweld op TV al dan niet heeft (is het een reflectie van de realiteit, of volgt de realiteit voor een deel de impulsen van het kleine en grote scherm?), censuur, en het wankele evenwicht binnen een maatschappij die zich enerzijds als open, veilig en geweldloos profileert, en anderzijds een zieke fascinatie heeft voor excessief geweld zonder morele basis. Stone was natuurlijk niet de eerste die geweld zo centraal stelde, de voorbeelden zijn legio: Dirty Harry van Don Siegel werd al veroordeeld tot foute machofantasie, de combinatie van absurde humor en bruut, willekeurig geweld in Kubricks verfilming van Anthony Burgess’ A Clockwork Orange  is nu nog shockerend, en geweldmeester Sam Peckinpah verlegde de grenzen met prenten als Straw Dogs (de stoppen slaan door bij Dustin Hoffman) en The Wild Bunch. De esthetisering van het geweld in die laatste film kwam ook terugbij regisseurs als John Woo en Quentin Tarantino (wiens Pulp Fiction ook duidelijk de nodige invloed heeft gehad op Popcorn én Delamitri), regisseurs die verder gingen dan de overdreven rechtvaardiging van het geweld in rampzalige geweldklassiekers als I Spit On Your Grave, Rambo 2 en – god beware ons – Cobra. Geweld wordt niet zomaar voorgesteld als iets alledaags, of een noodzakelijk iets, maar een stijlvolle way of life. Een hobby, maar dan wel een coole. Elton suggereert (en een paar miljoen anderen met hem) dat de media hierin een cruciale rol vervullen. Er zijn een aantal woorden die nog steeds niet kunnen op TV, maar moord en mishandeling kunnen probleemloos, en dat 24/7, en als de kans zich dan voordoet dat feiten die met geweld te maken hebben breed uitgesmeerd kunnen worden, dan wordt daar gretig van gebruik gemaakt, cf. John en Lorena Bobbitt, O.J. Simpson, the Unabomber, Rodney King, etc etc. “The public gets what the public wants” dus, en dat is dan ook het uitgangspunt dat Elton tot een perverse climax doortrekt aan het einde van Popcorn. Het is een beetje makkelijk van Elton om een satire te schrijven om de Amerikaanse maatschappij/media/XL-hoerenkast genaamd Hollywood, maar de snedige dialogen zorgen ervoor dat heel wat clichés geneutraliseerd worden. Een instant classic is het niet, maar het past wel prima in de mid-90s discussies over media, geweld en de combinatie van de twee. Een discussie die, zo bewijst een blik rondom me, eigenlijk nog steeds relevant is. Dit gezegd zijnde ga ik nog wat steaming-filmpjes bekijken op YouTube. So long, suckers!. (***1/2)

Intussen aan het lezen in het controversiële en vaak neergesabelde Elliott Smith and The Big Nothing van Benjamin Nugent, en plaatjes aan het draaien van Pere Ubu, Elliott Smith, The Evens, Joe Lally, Califone, The Sundays, The House Of Love en The Jesus Lizard. Yay!

(241206) Elliott Smith And The Big Nothing.

Uit: Elliott Smith And The Big Nothing van Benjamin Nugent. Toen het boek verscheen rond de eerste verjaardag van Smiths overlijden kreeg het vooral negatieve kritiek te verwerken. Nugent, die amper drie maanden na Smiths dood op 21 oktober 2003 aan het boek was begonnen, leverde amper een half jaar later al zijn werk af: een redelijk dun boek (een goeie 200 pagina’s), dat grotendeels bestaat uit interviews met vrienden, kennissen en medewerkers van Smith. Zijn ouders en beste vrienden (althans degenen die hem het langst kenden) weigerden echter mee te werken, waardoor het onvermijdelijk lijkt dat Elliott Smith And The Big Nothing (de titel is een verwijzing naar “Ballad Of Big Nothing” op zijn derde album Either/Or (1997)) een onvolledig, haastig bij elkaar geplukt werk is. Zeker de eerste hoofdstukken lijken wel erg gebonden aan de goodwill van enkele geïnterviewden. Verdere indicaties dat Nugent overhaast tewerk is gegaan: bitter weinig inzicht in Smith de muzikant (met als enige uitzondering de opnames van From A Basement On The Hill), zijn invloed, zijn opnametechnieken, etc, met daartegenover enkele krampachtige pogingen de teksten van Smith in de context van zijn leven te duiden. Velen beschouwden Smith als een heilige met een gekwelde, fragiele ziel , waardoor hij een inspiratie werd voor gevoeldige, intelligente indie kids die worstelden met levensvragen, identiteit, etc, maar er zijn net zoveel geluiden op te vangen die het tegendeel bewijzen, geluiden die Nugent al te vaak de kop lijkt in te drukken. Smith mag dan wel een zachtaardig en genereus persoon geweest zijn, maar zijn zelfkritiek en gekwelde kunstenaar-rol leken even vaak bedoeld als aandachtstrekkers. Dat achteraf door verschillende personen werd gezegd dat Smith zijn eigen verslaving aan hard drugs aankondigde, lijkt enkel te bevestigen dat de man wel degelijk zijn pathetische kantjes had. Het is jammer dat Nugent zo oppervlakkig Smiths druggebruk (dat pas echt een probleem zou geworden zijn na het succes van Either/Or en zijn Grammy-nominatie voor “Miss Misery”, een song die werd gebruikt voor Gus Van Sants Good Will Hunting) terzijde schuift, en in plaats daarvan blijft afkomen met ellenlange quotes uit interviews die weinig tot niets toevoegen aan het geheel, of een begrip van Smith en/of zijn werk. De eindhoofdstukken over de laatste opnames zijn een pak sterker gedocumenteerd waardoor From A Basement On A Hill het enige van Smiths zes albums is dat meer dan oppervlakking onder loep word genomen. Zelf leerde ik Smith ook kennen door de GWH-soundtrack. Niet lang erna kocht ik het kale Either/Or, en iets later het barokke popalbum XO (1998), een ambitieus album dat niet enkel een ode is aan klassieke Beatlespop, maar wat mij betreft ook nog steeds Smiths definitieve statement, met momenten van schoonheid en perfectie (“Waltz #2”, “Independence Day”, “Bottle Up And Explode”) die hij niet meer zou halen op Figure 8 (2000) en Basement (2004). Zijn eerste twee solo-albums (Roman Candle (1994) en Elliott Smith (1995)) en albums met Heatmiser, een band waar hij bij zou blijven tot de mid-90s heb/ken ik niet, maar dat komt er vast wel van. Niet dat Elliott Smith And The Big Nothing daar iets mee te maken zou hebben. (**)

Verder: een tekstje over de fijne laatste van Califone (***1/2), de band die binnen een maand hopelijk tegenmoet zal komen aan haar livereputatie tijdens het feestje van goddeau en ’t STUK. Meer info.

Ga zeker ook eens langs bij collega-blogman RoenHetZwoen, die er werk van heeft gemaakt nogmaals zijn indrukwekkende eindejaarslijstje (een Top 50, no less!) op z’n blog te plaatsen, voorzien van commentaar en handige links. Twee platen uit zijn Top 10 zijn ook in mijn Top 10 terug te vinden, op dezelfde plaats. Wie raadt welke het zijn krijgt een pint, ofwel m’n LP van Laurie Anderson. De lijstjes van de goddeaumedewerkers (én het totaallijstje) zullen, vermoed ik, ook deze week online verschijnen. The anticipation is killing me.

Intussen begonnen aan City Of Bones van Michael Connelly, een paar (vier) songs opgenomen met de band, me zitten opwinden over de steeds toenemende stress die de verenigde, in de weg lopende, nutteloze vleeszakken me bezorgen tijdens deze kerstperiode, gekeken naar het derde seizoen van The West Wing (*****), en veel te weinig geslapen.

NP: Elliott Smith – “Angeles” (daar schieten worden ineens tekort)

(241206) Kerstmis.

En dit is mijn cadeau voor m’n vier lezers:

George Carlin – “Modern Man”

Meer zat er deze keer echt niet in, fuckers.

(251206) Kerstmis Pt. 2

Ho Ho Ho! En hier nog een cadeautje:

Denis Leary – “Merry F#%$in’ Christmas”

theomen Gisterenavond nog eens gezien: The Omen (Richard Donner, 1976). Hoe toepasselijk. Dan heb je zowat alle DVD’s in je kast gezien, en laat je het aan je partner over om een DVD te kiezen die ze misschien nog niet gezien heeft, en waar komt ze dan mee af? Right… op de vooravond van de viering van de geboorte van Jay C… wordt er gekeken naar film over de komst van Satan. Splendid. Enfin ja, dat het beter was dan een hele avond voor je uit zitten staren in het bijzijn van een hoop naar een indigestie strevende familieleden die je één keer per jaar ziet (inderdaad, dan) en die niet nalaten elke keer te vragen wanneer jij nu eens gaat trouwen of een bewijs afleveren van je vruchtbaarheid, lijdt geen twijfel. De voorbije dertig jaar zijn al bij al niet zo aardig geweest voor de old school-horror van The Omen, maar de film is lang niet zo knullig als pakweg Halloween dat intussen is. De dialogen lijken soms uit een slechte weekendfilm te komen en de minimalistische griezeltechnieken lijken wat weinig om de blikken van doodsangst bij de personages te rechtvaardigen (en waarom springen die personages eigenlijk nooit aan de kant als het voorwerp dat hen gaat doden in slow motion lijkt af te komen????), maar het morbide, Gothic sfeertje van de film werkt wél nog. Gregory Peck is een Amerikaanse diplomaat in Rome. Zijn vrouw bevalt er om 6u op 6 juni (de zesde maand), maar het kind overlijdt. Peck gaat in op het aanbod een kind over te nemen waarvan de moeder net in het kraambed gestorven is en houdt de waarheid voor zichzelf. Alles gaat prima, de diplomaat wordt Amerikaans ambassadeur in Engeland, en little Damien lijkt een (té) gezond kereltje. Maar dan gebeurt er (eindelijk) iets: op Damiens vijfde verjaardag hangt de kindermeid zich op, en het is de gebeurtenis die de film definitief op gang brengt. Een priester uit Italië probeert Peck tevergeefs te waarschuwen voor naderend onheil: Damien zou nl. de zoon van Satan, zijn die besloten heeft de mensheid ten val te brengen. Er komen nog enkele personages op gruwelijke wijze om, en uiteindelijk krijgt Peck de opdracht het onmenselijke te doen. Lee Remick (die Pecks vrouw speelt) kan geen bal acteren, en de uit Italië overgekomen onheilspriester heeft het getormenteerd kijken wel erg goed onder de knie, maar voor de rest werkt het sfeertje van deze film wel. Enkele scènes – Damien die voor het eerst naar de kerk gaat, de dood van de priester, de 666-scène, de slotscène – zijn zowat klassiekers uit het genre geworden. The Omen is geen The Exorcist of Rosemary’s Baby (die het genre van de duivelsfilms terug leven inblies), maar het is wel nog geschikt entertainment… voor een Kerstavond. (***1/2)

In de CD-speler: Trouble (Ray Lamontagne), The Fitzgerald (Richmond Fontaine) en Elk-Lake Serenade (Hayden). Het is nog vroeg.

(251206) RIP The Godfather of Soul

(261206) Kerstmis, Pt. 3

Als er één voordeel te vinden is in deze periode, dan is het wel dat er op zowat elk moment van de dag films mee te pikken vallen. Als zestienjarig ventje zat ik de hele kerstvakantie te kijken naar BBC1 en 2, die samen vaak een film of zes-zeven per dag toonden. Er zit natuurlijk ook de traditionele, terugkerende rommel tussen die films (Sissy, ellendige rotmusicals, etc), maar nu en dan wil het wel eens meevallen. Gisteren bijvoorbeeld nog eens het kind in me laten genieten van Babe (Chris Noonan, 1995), de film over het schapenhoedende biggetje dat steeds opnieuw aanspraak wil maken op kwaliteiten als “onweerstaanbaar” en “hartverwarmend”, maar laat dit een van de keren zijn dat ik enkel kan instemmen. Pratende dieren en James Crowell (boer Hoggett) zijn nu eenmaal twee van m’n zwaktes. (****1/2) Daarna ook nog gekeken naar het prima Monsters, Inc. (2001), de succesvolle animatiefilm uit de Disney-stal met o.m. de stemmen met Billy Crystal en John Goodman en muziek van Randy Newman (die ervoor ook al een geweldige soundtrack maakte voor Toy Story). (***)

Tokyodrifter Vanmorgen dan gekeken naar Tokyo Drifter (Tokyo Nagaremono) van Seijun Suzuki, een film uit 1965 die beschouwd wordt als een klassieker in de Japanse cinema. Suzuki is niet zo bekend of gecanoniseerd als Kurosawa en Ozu, maar het is niet moeilijk te geloven dat de invloed van deze bijzonder gestileerde gangsterprent ver zou reiken. Het draait om een Yakuza, die net als zijn baas afscheid probeert te leven van het criminele leven, maar door de bemoeienissen van de rivalen van z’n baas steeds weer tot geweld wordt gedrongen. Het verhaal op zich heeft niet bijzonder veel om het lijf, maar visueel kondigt de film een latere generatiefilmmakers aan. Er is al redelijk wat geschreven over de invloed van Suzuki op o.m. John Woo en Takeshi Kitano, maar ook moderne figuren als Tarantino en Chan-Wook Park (Oldboy, etc) hebben ongetwijfeld een en ander te danken aan de actiescènes (Kill Bill lijkt nooit veraf), het gebruik van muziek, kleur (de decors en, vooral, de kostuums) en vormgeving in het algemeen. Cartoonesk en arty gaan hand in hand, met nu eens tot wenkbrauwfronsen aanzettende, en dan weer melige scènes tot gevolg (een zingende gangster? que?), maar dit verhaal over eer en trouw is overtuigend als moderne samoeraisaga. (****)

(261206) “Sit yo ass down!”

De aanrader van de week: Richard Pryor – Live In Concert (1979). Een van de grootse stand-up comedians aller tijden in de vorm van z’n leven. Het was geen geheim dat Pryor stijf stond van de coke tijdens de hele voorstelling: het Duracelkonijn is er dan ook niets tegen. Het begint meteen al met een knal, als Pryor uit de coulissen verschijnt terwijl het publiek nog volop aan het binnenkomen is, en besluit maar meteen over blanken en zwarten te spreken. Velen beschouwen deze show/opname nog steeds als de Heilige Graal van de comedy, en er zijn zeker argumenten te vinden om dat te ondersteunen. Voor jonge cynici is dit waarschijnlijk een pak minder boeiend dan Bill Hicks of de latere George Carlin, maar de energie van Pryor, zijn hilarische typetjes en imitaties, en in de show gesmokkelde jeugdervaringen (al dan niet fictief) zijn nu nog geweldig. Op YouTube gevonden: de eerste vijf minuten van de show/DVD. De rest – legendarische stukken over seks, huisdieren, drugs, en snuiven met oma – valt er ook wel te sprokkelen. (*****) (261206) Pirates Of The Caribbean.

Net gezien op TV: vakantiefilm Pirates Of The Caribbean (Gore “Who?” Verbinski, 2003), een licht verteerbare rollercoaster ride van een actieprent die toch wat zwaar op de maag lag. De plussen: excentriek acteerweerk (zoals te verwachten viel) van Johnny Depp en Geoffrey Rush, geslaagde special effects, een forse scheut onzin, en Keira Knightley als ze niet probeert te acteren. Minnen: een overdosis aan actie, stuntwerk en acrobatiën. Er wordt zoveel gesabeld, geklopt, ge-ayay-ed, gerotzooid met kanonnen, en touwen opgeklommen dat het na een tijd gewoon niet meer duidelijk is wat er aan de hand is. Verbinski en Co. hebben begrepen dat goed in beeld gebrachte actiescènes beter zijn dan met haken en ogen aan elkaar hangende verhaallijnen, maar ook daar zijn er grenzen. Ondanks deze kleine bezwaren was het echter prima entertainment. Dat moet wel, als dit zowat de eerste piratenfilm in een kleine twintig jaar is die ik uitzit. Ofwel heeft het te maken met de lekkere plattekaastaart met ananas die ik binnenlepelde. De tolerantie van de man gaat wel degelijk door de maag. (***)

James Brown heeft een poging tot een I.M. gekregen.

NP: Richmond Fontaine – The Fitzgerald (een plaat die al een paar dagen hardnekkig weigert uit de buurt van m’n CD-speler te blijven)

(271206) De eindejaarslijstjes.

Ook die van goddeau zijn er. De toppers van ondergetekende:

Het was een goed jaar. We hoorden weinig albums (twee) waar we meteen van begonnen te stotteren (yep, dat is onze graadmeter voor genialiteit), maar er leek geen einde te komen aan de stroom goeie tot indrukwekkende releases, en dan hebben we nog twee A4-blaadjes gevuld met platen die we nog willen beluisteren. 2006: de beste plaat kwam van een dode, maar dan wel eentje die bad-ass bleef tot z’n laatste dagen, steunend, kreunend, en astmatisch piepend. De jonkies hoeven zich echter niet te schamen. Here goes:

  1. Johnny Cash :: American V: A Hundred Highways         De mooist denkbare afscheidsbrief van een monument.
  2. Mastodon :: Blood Mountain         De band van het jaar: geweldige songs, geweldige tattoeages, geweldige toekomstperspectieven. Let goed op, want uw kleinkinderen zullen er alles over willen horen.
  3. Howe Gelb :: ‘Sno Angel Like You         De voorbije twee decennia waren een boeiend parcours voor Giant Sand en Howe Gelb, maar ‘Sno Angel Like You ontpopte zich tot ’s mans ultieme meesterwerk.
  4. John Zorn :: Moonchild & Astronome         Twee platen voor de prijs van drie. Opera voor gevorderden die De Munt uit het slop zou halen. Zie ook: concerten.
  5. Battle Of Mice :: A Day Of Nights          Huiselijk geweld voor gevorderden. Angstaanjagend brutaal, ijzingwekkend mooi. *Voeg eigen superlatief toe*
  6. Bruce Springsteen :: We Shall Overcome – The Seeger Sessions         Een mix van “Baaske kan het nog” en “Zo deed Baaske het nooit eerder”. Vervolmaking van de hattrick die op gang werd getrokken door The Rising en Devils & Dust.
  7. William Elliott Whitmore :: Song Of The Blackbird         Iedereen zwijgt als William zingt. Ja, ook uw grootvader. De beste banjoplaat sinds Deliverance?
  8. Yo La Tengo :: I Am Not Afraid Of You And I Will Beat Your Ass         We geloven hen nog steeds niet, maar het zou wel eens de ultieme, meest representatieve YLT kunnen zijn.
  9. Isobel Campbell & Mark Lanegan :: Ballad Of The Broken Seas         Hazlewood & Sinatra. Cash & Carter. Gainsbourg & Birkin. Lanegan & Campbell.
  10. Slayer :: Christ Illusion         De “FUCK! YES! Ze kunnen het nog!”-ervaring van het jaar. Metal zoals metal moet zijn: snel, brutaal, en en heel klein beetje onnozel. En geen ballads!

De top 11-20:: 11. Motorpsycho :: Black Hole / Blank Canvas 12. Jeffrey Foucault :: Ghost Repeater 13. Made Out Of Babies :: Coward 14. Barry Adamson :: Stranger On The Sofa 15. Joan As Police Woman :: Real Life 16. Joanna Newsom :: Ys 17. Archie Bronson Outfit :: Derdang Derdang 18. Centro-matic :: Fort Recovery 19. Amen Ra :: Mass III 20. Two Gallants :: What The Toll Tells

Nog fijne Belgen: H.T. Roberts :: Acres Of Time, Hitch :: We Are Electric, en Flat Earth Society :: Psychoscout. Fijne, maar overleden Malinees: Ali Farka Touré :: Savane. Saaie Fin: Drowsy :: Snow On Moss On Stone

Beste songs: “Let It Roll” (Willard Grant Conspiracy), “Sleeping Giant” (Mastodon), “If You Could Read My Mind” (Johnny Cash)

De concerten: 1. Acoustic Masada (Blue Note Festival) 2. John Zorns ‘Moonchild’ (AB) 3. Pere Ubu (Beursschouwburg Brussel) 4. Josh Rouse (Shepherds Bush Empire, Londen) 5. Ministry (Pukkelpop) 6. Two Gallants (Botanique) 7. Jaga Jazzist (Les Nuits Botanique – Botanique) 8. Tom Russell (AB) 9. Motorpsycho (Les Nuits Botanique – Cirque Royal) 10. Sunno))) (Presents Moog Ceremony) (AB, Domino) 11. Made Out Of Babies (4AD) 12. Nomeansno (4AD) 13. Amen Ra (Pukkelpop) 14. 65DaysOfStatic (STUK) 15. Forward, Russia! (Botanique)

(301206) Michael Connelly – City Of Bones.

Uit: City Of Bones (2002) van Michael Connelly, de Amerikaanse misdaadschrijver die bij het grote publiek vooral bekend werd toen zijn roman Blood Work werd verfilmd (het was echter geen hoogvlieger) met Clint Eastwood in de hoofdrol. In het genre was hij nochtans al enkele jaren een van de grote namen, niet in het minst door zijn Harry Bosch-reeks, waarvan City Of Bones het achtste deel uitmaakt. Meer nog dan Pelecanos, Lehano & Co. lijkt Connelly beïnvloed door de Hammett/Chandler-school. Gortdroog en sardonisch, met een melancholisch hoofdpersonage dat genoemd is naar een Renaissanceschilder (“Hieronymus, it rhymes with anonymous”) en intriges die de minder frisse kant van Los Angeles belichten. City Of Bones is wel een beetje anders: het verhaal begint op nieuwjaarsdag, als een wandelaar in een bos een bot van een kind vindt. Snel blijk dat het lijk er al twintig jaar moet hebben gelegen, en dat het duidelijk is dat het kind jarenlang het slachtoffer was van mishandeling. Een lugubere zaak, en uitgelezen stuff voor einzelgänger Harry Bosch die geobsedeerd wordt door de zaak die hem een opening biedt naar gedeeltelijke good ol’ redemption. Wat plot betreft is City Of Bones eerder aan de magere kant: er is wel een romantische subplot, maar achteraf vraag je je toch of hoe Connelly er in godsnaam in geslaagd is meer dan vierhonderd pagina’s vol te krijgen. Anderzijds is dat natuurlijk ook een verdienste, verhalen over depressie en obsessie hebben nogal eens de neiging om drammerig te worden. Niet hier. City Of Bones is minder snel, flashy en goed dan oudere boeken als The Concrete Blonde en The Last Coyote (waarin hij zijn personage à la James Ellroy laat jagen op de moordenaar van zijn moeder), en door de grotere nadruk op sfeer niet echt een ideale introductie tot het werk van Connelly, maar uiteindelijk zit je natuurlijk wel met een geboren stilist die zelfs de meest knullige situaties geloofwaardig zou kunnen maken. (***1/2)

NP: Elliott Smith – Either/Or. Ik geef het niet graag toe, maar het is alsof ik de plaat nu pas naar z’n waarde heb leren schatten. Waar een matige biografie dan toch goed voor is.

(301206) Film vs. TV.

2006 was ten huize Boleuzia trouwens wel de definitieve doorbraak van de (Amerikaanse) TV-serie (op DVD weliswaar). In de voorbije jaren al herhaaldelijk genoten van de Shakespeariaanse maffiakroniek The Sopranos (nog steeds de beste serie ooit, vind ik) en de G.I.Joe-actie van 24, maar dat leek nog niet de uitspraken van E. in de trant van “TV is where it’s happenin’, dude!” te rechtvaardigen. Komt ervan als je geconfronteerd wordt met series “die je moet begrijpen” (Buffy, The Vampire Slayer), te veel oninteressante afleveringen hebben (The X-Files), “niks voor venten zijn” (Sex And The City), of gewoon te lang hebben liggen roesten in de rekken van de Brico (Alias). Maar toen was er de ontdekking van HBO (Home Box Office), de Amerikaanse betaalzender, die dus niet enkel The Sopranos en Sex And The City deed, maar nog enkele geweldige series. Op die manier zag ik de twee seizoenen van Carnivàle (daarna afgevoerd wegens gebrek aan succes), de eerste twee seizoenen van geweldige bad-ass westernserie Deadwood, de eerste twee van The Wire (beste flikkenserie ooit), en de eerste vijf seizoenen van begrafenisserie Six Feet Under, die op geniale wijze de dunne grens tussen absurditeit en emotionaliteit bewandelt en voor de vochtigste ogen van het jaar heeft gezorgd (met dank aan (mlv)). Voeg daar nog eens de zeven seizoenen The West Wing, twee seizoenen The Shield, en het vijfde seizoen van 24 aan toe, en het lijkt wel alsof m’n nieuwe naam Mr. Couch Potato hoort te zijn (plaatjes luisteren? wanneer wel?). Maar televisie is met dit soort producten wel degelijk volwassen geworden. Elk van die series is erg Amerikaans (wat de Britse televisie betreft dan weer erg genoten van twee seizoenen Shameless), maar ook intelligent, gevat, grappig en quote-worthy. En dat is dan mijn verdediging als ik bij het antwoorden op de vraag “Nog goeie films gezien van ’t jaar?” niet veel verder raak dan “Babel en United 93 waren echt te gek!”. En dan heb ik niet eens gezegd dat ik het wel heb voor de Americana kwebbelnonsens van Gilmore Girls. Word!

NP: Entombed – Uprising. Lang leve het alfabetische klassement in iTunes (dood aan de shuffle-functie, trouwens). Elliott Smith – Entombed. Yay.

EDIT: En dan nog vergeten eraan toe te voegen dat ik ook heb gekeken naar Prison Break en Lost. Terwijl die eerste net als 24 uiterst vermakelijk was op een “uitgezakt in de zetel met een pintje”-manier, had ik bij die tweede een steeds groeiende onverschilligheid. Er zijn grenzen. Gezien en te licht bevonden. Ha!

(311206) Paradise Lost.

Gezien: De ijzingwekkende HBO-documentaire Paradise Lost – The Child Murders At Robin Hood Hills (1996) en het vervolg Revelations: Paradise Lost 2 (2000), beide van Bruce Sinofsky en Joe Berlinger. Ze gaan over de zaak die beter bekend is als die van de “West Memphis 3”. Op 5 mei 1993 werden in West Memphis (een stadje in het oosten van Arkansas) drie kinderen van een jaar of acht teruggevonden. Ze waren gemarteld en verminkt, en een van de drie had een gebroken schedel en was gecastreerd.

Snel daarna werden drie jongeren tussen 16-18 jaar opgepakt: alledrie hadden ze een achtergrond van armoede, hadden ze al een strafblad, en stonden ze bekend als moeilijk (Jason Baldwin, Jessie Misskelley) of asociaal (Damien Echols) jongeren. Daarenboven hielden ze allemaal van heavy metal, waarbij Echols zich ook nog eens in het zwart kleedde en verdacht werd van satanistische symathieën. Het had meteen iets van een heksenjacht (Satanic panic): gedreven door emoties, verontwaardiging en wraakgevoelens werden de jongeren door de families van de slachtoffers en buitenstaanders meteen beschouwd als de onbetwistbare daders. Daar kwam dan nog eens bij dat de minderbegaafde Misskelley (met een IQ van 72) na een dag lang ondervragen bekende dat hij de andere twee had geholpen bij het mishandelen en doden van de kleine kinderen. Later zou echter aan het licht komen dat (de nog minderjarige) Misskelley onder druk was gezet, niet bijgestaan werd door een meerderjarig familielid of advokaat, en steeds gemanipuleerd werd. Enkel de laatste drie kwartier van de ondervraging werd opgenomen, en gerechtelijke experts bevestigden dat technieken werden aangewend om een angstige minderbegaafde tot bekentenissen te dwingen. Hier zou dat al volstaan om een hausse op gang te brengen over procedure- en andere fouten, maar het was slechts het begin van een verbijsterende opeenstapeling van gebreken, nalatigheden, vooroordelen, en een selectieve aanpak. Jongeren die Echols zouden horen zeggen hebben dat hij drie kinderen had vermoord bleken totaal ongeloofwaardig, sommige verwondingen (de penis van een van een kind werd gemutileerd met chirurgische precisie) konden enkel toegebracht zijn door een “expert”, andere getuigen zouden later hun getuigenis gewoon intrekken (verzonnen) of aanpassen, en de politie beweerde dat Echols slecht scoorde op een leugentest, maar had er geen bewijs van bewaard. Daar kwam dan nog eens bij dat de stiefvader van een van de slachtoffers bekend stond als een geweldenaar, die dan ook nog eens zo debiel was een mes (eigen bezit) met bloedsporen aan de documentairemakers te geven (het was zijn DNA of dat van zijn stiefzoon, maar er kon geen uitsluitsel zijn), en dat op de avond van de moorden in een nabijgelegen restaurant een kerel opdook die bedekt was met bloed, en snel daarna verdween. Het komt er eigenlijk op neer dat elk argument dat de drie aanduidde als moordenaars ontkracht kon worden. Het eerste deel toont grote stukken van de processen, biedt interviews met de verdachten, de families en gaat uiteindelijk tot het verdict: Baldwin en Misskelley krijgen levenslang, Echols gaat naar death row.

wm32 Paradise Lost bracht een en ander teweeg: kort nadat de documentaire in 1996 werd uitgezonden, gingen mensen over de hele US zich verenigen in actiegroepen om de willekeurige werking van het gerecht in Arkansas aan te klagen. Sommigen gingen zelfs zo ver om op eigen houtje privé-detective te spelen, alle relevante documenten uit te pluizen, en kregen zelfs een forensisch expert zo ver dat hij vrijwillig ging meewerken aan de zaak (geldgebrek was ervoor immers de oorzaak van een gebrekkige verdediging). Het was al erg genoeg dat in de oorspronkelijke rechtszaken (de drie gingen erna in beroep) enorme flaters waren gebeurd (zo mocht er een expert in het occulte opdraven: het bleek een professor te zijn die z’n diploma/titel eigenlijk had gekocht en geen enkele relevante ervaring of geloofwaardigheid kon bewijzen). Meer nog dan de rechtzaak is Revelations: Paradise Lost 2 het verhaal van Mark Byers, de stiefvader van het kind dat het zwaarst verminkt werd. Zowat iedere scène met deze kerel is verbluffend. Met een zwaar zuiders accent haalt hij hele bijbelpassages aan, gaat uit à la Clint Eastwoord op de shooting range een pompoen aan flarden knallen, wenst hij de drie jongeren een verblijf in hel toe en hoopt hij dat de sumbitches goed afzien. Meer en meer aanwijzingen zorgen ervoor dat hij wordt beschouwd als de eigenlijke dader: er was het verhaal met het mes, zijn gewelddadig verleden, het feit dat zijn vrouw in verdachte omstandigheden overleed, etc. Er was dan ook nog eens de ontdekking van bijtsporen op het lichaam van zijn stiefzoon (volledig over het hoofd gezien tijdens de oorspronkelijke onderzoeken) en de vaststelling dat ze niet overeenkwamen met het gebit van de verdachten, het feit dat Byers’ stiefzoon het enige kind was dat gedrogeerd was met een medicijn dat de stiefvadervader nam op het moment van de moorden, en het feit dat die stiefvader zijn tanden na de moord had laten verwijderen en vervangen door een vals gebit. De kerel is een wandelende anti-reclame voor de “echte Amerikanen” en een karikatuur van de Zuiderse godsdienstwaanzin en obsessie met geweld.

Zoals samengevat op de WM3-site: “Although there was no physical evidence, murder weapon, motive, or connection to the victims, the prosecution pathetically resorted to presenting black hair and clothing, heavy metal t-shirts, and Stephen King novels as proof that the boys were sacrificed in a satanic cult ritual. Unfathomably, Echols was sentenced to death, Baldwin received life without parole, and Misskelley got life plus 40. For over 13 years, The West Memphis Three have been imprisoned for crimes they didn’t commit. Echols waits in solitary confinement for the lethal injection our tax dollars will pay for. They were all condemned by their poverty, incompetent defense, satanic panic and a rush to judgment.”  De drie zijn intussen jonge dertigers en zitten nog steeds gevangen. Echols’ advocaten hebben al het mogelijke gedaan om DNA-tests te laten uitvoeren, maar worden op allerhande manieren tegengewerkt door het gerecht. Een bezoek aan de WM3-website is trouwens een beklijvende trip: niet alleen wordt er een algemene geschiedenis van de zaak gegeven, maar per verdachte wordt er nog eens uitgelegd welke stappen er ondernomen zijn, en wat het heeft opgeleverd (niet veel). Je vindt er ook de adressen van de drie en videoboodschappen die ze hebben gemaakt voor iedereen die hun zaak steunt of er meer over wil weten.

wm33De muziekwereld bleef niet achter en kwam op de proppen met enkele initiatieven. Zo was er Free The West Memphis 3 (2000), een benefietalbum op poten gezet door Eddie Spaghetti (Supersuckers), met bijdragen van Steve Earle, Mark Lanegan, Murder City Devils, Tom Waits, Zeke, Killing Joke, etc. wm34 Twee jaar later werkte Henry Rollins met band aan een verzameling Black Flag-songs met gastmuzikenten: Rise Above. Enkele van de gasten waren Mike Paton, Lemmy, Tom Araya (Slayer), Ice-T, Cedrix Bixler-Zavala, Chuck D (Public Enemy), etc. De opbrengsten van het album en de eropvolgende tournee gingen naar de bekostiging van de verdediging.

Twee hallucinante documentaires waar je met steeds groeiende verbijstering naar kijkt. Een must. (*****)

Read Full Post »