Feeds:
Berichten
Reacties

Posts Tagged ‘aum fidelity’

Een tweetal jaar geleden heb ik een recensie van het Darius Jones Trio op deze pagina’s gegooid. Dat omdat het een plaat was die een onuitwisbare indruk maakte. Omdat het een nieuw talent liet horen dat beloofde voor de toekomst. Niet dat zo’n recensie iets revolutionairs teweeg kan brengen, maar kom, er zijn talenten die alle aandacht die ze kunnen krijgen ook kunnen gebruiken, en een artiest als Jones is er een van. En z’n tweede plaat, die is al even opmerkelijk. Dus, hop:

We waren behoorlijk onder de indruk van Jones’ debuut Man’ish Boy (A Raw & Beautiful Thing), een plaat die liet horen dat er anno 2009 nog steeds een plaats was voor soulvolle freejazz die rechtstreeks uit het hart en de onderbuik kwam. Nu is er niet enkel het vervolg, maar ook het nieuws dat dit nog maar het tweede deel is van wat uiteindelijk een losjes autobiografische trilogie zal worden. En ja hoor, Jones heeft zijn status van aanstormend talent ruimschoots overstegen. Hier is een artiest aan het woord met een volgroeide, onvergelijkbare stijl.

Intussen waren er natuurlijk nog een paar wapenfeiten bijgekomen die de 32-jarige altsaxofonist op het voorplan zetten. Hij maakte indruk op William Hookers Earth’s Orbit, bracht een verschroeiende plaat uit met punkjazzkwartet Little Women en was bijzonder sterk bezig op het originele debuut van Mike Pride’s From Bacteria To Boys. Bovendien bracht hij dit jaar al een opgemerkte duoplaat uit met pianist Matthew Shipp, waarop hij liet horen ook in een heel andere context zijn mannetje te kunnen staan. Op Big Gurl speelt hij niet meer samen met veteranen Cooper-Moore en Rakalam Bob Moses, maar een jongere garde: bassist Adam Lane en drummer Jason Nazary, die ook al te horen waren op het bonusnummer van het debuut.

Bij een eerste beluistering lijkt deze opvolger minder eigenzinnig, wat grotendeels komt doordat Cooper-Moore’s diddly bow en piano vervangen werd door een reguliere bas. De sound lijkt daardoor wat minder aards en excentriek, al doen meerdere beluisteringen beseffen dat ook deze twee collega’s perfect in Jones’ visie passen, want vanaf opener “E-Gaz” krijg je weer die diep in oergrooves gewortelde aanpak, waarbij Lane en Nazary een dwingende stuwing voorzien onder Jones’ benepen sound, die hier flipt tussen staccato figuurtjes en z’n kenmerkende klagerige toon. Meteen voel je ook de link met de “loft jazz” van de jaren zeventig, toen figuren als Sam Rivers, Jemeel Moondoc en Henry Threadgill met Air al even sensuele, passionele en in blues gedrenkte jazz speelden die verder bouwde op de fire music van de jaren zestig.

Dat is ook wat Jones onderscheidt van veel generatiegenoten. Hij is misschien niet vernieuwender of radicaler, maar z’n aanpak komt duidelijk vanuit het hart. Daarover liet hij een veelzeggend citaat optekenen in The Wall Street Journal: “If you forget the blues, if you forget the funk, if you forget that stuff, that’s death. If you try to academicize hip-hop or gospel music, that kills it. My desire is to be the country preacher. Y’all don’t forget where this comes from, man.” Het is een pleidooi voor een band met de tradities, maar ook voor pure emotionele diepgang in de muziek, en die is er volop. En een kleurrijkheid die opnieuw weerspiegeld wordt in het artwork van schilder Randal Wilcox.

Ballads als “Michele Willie” en “I Wish I Had A Choice” laten horen dat het niet noodzakelijk moet gaan om robuuste, langs alle kanten razende exploten. De intensiteit is in deze composities al even zinderend, al is het goed dat ze gescheiden worden door “A Train”, een radicale deconstructie van Billy Strayhorns “Take The “A” Train”. Er zijn elementen die overeind blijven, al moet je soms goed de oren spitsen om er het origineel nog in te herkennen. Het is alleszins een tour de force, met bakken schwung en een nerveus kletterende grootstadsvibe. De zeven stukken laten dus een zeer diverse plaat horen, al zit het meest opmerkelijke misschien wel in de staart.

Als voorlaatste krijg je een nieuwe versie van “Chasing The Ghost”. Het is een risico om het hoogtepunt van je debuut nog eens te hernemen, maar dit is gewoon een al even straffe en bewogen versie, waarbij de saxofonist z’n hele register, van de vibratoloze klaagzang tot schrille uitschieters en gruizige overblowing tentoon kan spreiden. Opmerkelijk is hier ook de rumoerige ondersteuning van Nazary en Lane, die de leider maar blijven opjutten. Dit stuk wordt dan nog eens gevolgd door “Ol’ Metal-Faced Bastard”, een verwijzing naar MF Doom en Ol’ Dirty Bastard, en een duidelijk voorbeeld van Jones’ liefde voor hiphop.

Mechanische beats komen er niet aan te pas, maar Lane zorgt voor een onweerstaanbaar stuwende baslijn, terwijl Nazary z’n gebroken ritmes eindeloos blijft variëren, met verschuivende en versnellende ritmes, terwijl Jones opnieuw uit z’n voegen barst. Het is een vurige, sensuele en fysieke performance, die nog maar eens het buikgevoel bij de plaat onderstreept. De concluderende gedachte is dan ook dat Darius Jones er in geslaagd is om een succesvol vervolg te maken op het al geweldige Man’ish Boy. Hij laat bovendien een frisse wind waaien in een scène die daadwerkelijk geobsedeerd is door formele experimenten en soms verstrikt raakt in z’n eigen ambities.

Net als pakweg Matana Roberts duikt Jones in z’n roots, zowel de persoonlijke als de muzikale, en slaagt hij erin om doordachte muziek te maken met ambitie, zonder ook die gedrevenheid en viscerale energie kwijt te spelen. Daardoor krijg je een uitdaging voorgeschoteld die een emotionele impact kan hebben die je dezer dagen niet vaak met freejazz en geïmproviseerde muziek associeert. Het debuut blijft de ideale instap, maar ook Big Gurl (Smell My Dream) is een kleine triomf, waardoor je een artiest gevonden hebt die je wil blijven volgen. Mooist van al is dat het derde deel (The Book Of Mae’bul) al aangekondigd is voor het voorjaar van 2012. Mooie tijden in ’t verschiet dankzij deze predikant.

© goddeau

* Het aangekondigde concert in de Vooruit (9/11) is afgelast, net als de rest van de Europese concerten
* De plaat is te koop via Instant Jazz
* Meer info hier

Read Full Post »

The Vandermark 5 Special Edition – The Horse Jumps / The Ship Is Gone (Not Two)

William Parker – I Plan To Stay A Believer: The Inside Songs Of Curtis Mayfield (AUM Fidelity)

David S. Ware – Onecept (AUM Fidelity)

Swans – My Father Will Guide Me Up A Rope To The Sky (Young God)

Schoon toch, zo’n vooruitzichten.

NP: Matthew Shipp – Expansion, Power, Release

Read Full Post »

Gisteren is de Amerikaanse trompettist, componist en schilder Bill Dixon overleden. Geen figuur die je tegenkomt in de lijstjes met Grote Namen, maar wel een cruciale schakel in de ontwikkeling van de free jazz en zogenaamde creative music, wiens naam vaak gelinkt werd aan die van Cecil Taylor. Hij organiseerde het allereerste free jazzfestival in 1964, doceerde jarenlang en bleef steeds in de frontrangen van de experimentele vleugel.

Wat het afscheid eigenlijk nog wat pijnlijker maakt is dat hij de voorbije jaren productiever dan ooit was. Dixon, die bewust koos voor een jarenlang isolement, nam recent een enthousiast onthaald album op voor het AUM Fidelity label (17 Musicians In Search Of A Sound: Darfur, 2007), eentje met Rob Mazureks Exploding Star Orchestra (2008), en pakte vorig jaar uit met het gelauwerde Tapestries For Small Orchestra (2CD + DVD), een taaie, maar indrukwekkende release die liet horen dat de tachtiger nog altijd rusteloze, avontuurlijke, complexe en unieke muziek maakte. Zijn laatste (?) release, de 2LP Weight/Counterweight, kreeg onlangs nog de vijf sterren-score op de Free Jazz-blog van Stef.

Net als bvb. Joe McPhee was hij in staat om muziek te maken (en te componeren) die zowel een experimenteel als een menselijk gelaat had. De muziek verliest met zijn overlijden een van zijn meest geëngegeerde, intelligente en mysterieuze figuren.

Clifford Allen publiceerde vorig jaar nog een diepgaand en indrukwekkend interview met de man op All About Jazz, met veel aandacht voor minder bekende facetten van zijn werk en persoonlijkheid.

Read Full Post »

Chaos Of The Haunted Spire (Andrew Claes & Teun Verbruggen) + Little Women in de Vooruit. Het zal er stuiven. Denk ik. Hoop ik.

NP: Extra Life – Made Flesh

Read Full Post »

Verdomme, wat doet het goed als je mensen al de hele tijd warm hebt proberen te maken voor een nog niet verschenen plaat en later niet op je woorden terug moet komen. Sinds we hun EP Teeth (2008) voor het eerst hoorden, hebben we een zwak voor dit Amerikaanse jazznoisekwartet. Toen de verlossende boodschap kwam dat het volwaardige debuut in de lente van 2010 zou verschijnen, kon de pret helemaal niet op. Gelukkig is Throat dus even goed als we gehoopt hadden.

Een extra factor was bovendien de aanwezigheid van altsaxofonist Darius Jones in de band. Die Jones bracht een half jaar geleden met Man’ish Boy (A Raw & Beautiful Thing) immers een van de beste albums van 2009 uit, een soulvolle freejazzplaat die nog op geregelde tijstippen in onze cd-lade komt parkeren. Little Women vaart echter een radicaal andere koers. Dat wordt meteen duidelijk bij het eerste deel van deze zevendelige suite die bedoeld is om in een keer beluisterd te worden. Door twee saxen in de voorlinie worden keiharde salvo’s afgevuurd terwijl een gitaar jengelt en een drummer schijnbaar zonder richting of remmingen erop los roffelt. Jones maakte met z’n kompanen Travis Laplante (tenor), Jason Nazary (drums) en Andrew Smiley (gitaar) een explosieve cocktail van freejazz, punk, noise en experiment die dan misschien wel aansluiting vindt bij meerdere tradities, maar van meet af aan hoogstpersoonlijk klinkt.

En als ze uithalen dan gebeurt dat furieus, op het hondsdolle af. De saxofoons scheuren en gieren tegen elkaar aan en over elkaar heen. Klanken worden door vreemde technieken vervormd tot rauwe wanstaltigheid. Overblowing wordt hier daadwerkelijk als wapen gebruikt. En dan vertraagt het zootje en wordt er plaats geruimd voor hysterische freakouts en geïmproviseerde stukken die zich op de grens van de waanzin bevinden: ze kunnen in een vingerknip omgebogen worden tot nieuwe salvo’s van microtonale hysterie en onverwachte harmonieën. Throat doet wat Teeth deed: de compositie koppelen aan de improvisatie, de beheersing aan de intuïtie en het viscerale geweld aan de gemankeerde schoonheid. Dit is lillende, ziedende muziek voor intellect en kloten. Het is vitale sturm & drang vergelijkbaar met een espresso op de nuchtere maag. Het doet pijn, maar het is goeie pijn.

Dat het niet altijd chaos en kabaal moet zijn, wordt dan weer bewezen door het tweede deel. Het is een ware geluidsexploratie voor blazers die opnieuw hun weerbarstige verhouding aftasten, wat — zeker door een koptelefoon — leidt tot een imposant, soms akelig hoorspel van verschuivingen en modulaties naar zeurende reutels. Dan is er nog een finale die klinkt als het gekwetter van hysterische roddelwijven met een paar onmisbare moetenuwawetens. Of het derde deel: een en al kromme friemelgitaar, afgewisseld met saxvariaties op een thema dat kan beschreven worden als lomp en monotoon zoals koeiengeloei tegen een steeds hectische achtergrond van snaren- en trommelworstelarij. Na tweeënhalve minuut barst het zootje letterlijk uit z’n voegen en blijven gitaar en drums achter om zich voos te vergrijpen aan rockritmes en haaks gefriemel. Zo wordt dan de terugkeer van Jones en Laplante voorbereid; het is een rentree met pijnlijke frequenties.

Het sleuteldeel (“IV”) is het langst, het meest compleet en laat het beste horen wat een plaat van uitersten dit is. Throat vindt schoonheid door risicovol te spelen met lelijkheid, maar hoor eens wat een mooie contrastwerking tussen de saxen, wat een prachtig etterende lyriek en onverwacht melodische breekbaarheid. Dat wordt dan nog eens aangedikt als de kornuiten zich na een minuut of drie gaan mengen in het verhaal. Een onheilspellende litanie van opbouw en desintegratie, ongemakkelijke stiltes en abrupte sfeer- en stijlwendingen, harde breaks en voldoende attitude om de eigen tekortkomingen onder ogen te zien en er uit te kwakken wat zich een weg naar buiten wil banen. Ondanks z’n compositorische strakheid teert Throat ook op stukken die enkel een organische logica lijken te volgen.

En zo raast het kwartet verder, met harde uithalen en zalvend gefluister, met gesel en snik. Het is muziek van horten en stoten, opzettelijk tegendraads, niet om een spelletje te spelen, maar om niets uit de weg te gaan. Individueel en collectief gaat Little Women de strijd aan met verwachtingen, goede smaak (hoe verklaar je anders dat de plaat, net als Teeth, eindigt met vocale nonsens?), gemakkelijke oplossingen en demonen waar we verder niets van willen weten. Om de woorden van iemand die het allemaal beter dan ons verwoordt te misbruiken: “Throat is. Throat leeft. Throat gebeurt. Beweegt. Throat geeft. Throat weet. Throat spreekt. Throat doet. Throat laat. Throat komt. Throat gaat. Uniek. Muziek. Van vlees en bloed.”

Little Women speelt op 11 mei in de Gentse Vooruit.

(© goddeau)

Throat is o.a. te koop via AUM Fidelity (USA) en Instant Jazz (B). Ook verkrijgbaar op LP (beperkte oplage van 500 st.)

Proeven kan bij Destination:Out

Read Full Post »

manishboy

(Nvdr: Er zijn massa’s platen die de moeite zijn, maar sommige platen betekenen meer dan andere. Omdat ze een persoonlijke betekenis krijgen, een verleden meedragen, de juiste snaar weten te raken, uniek zijn, whatever. Dat zijn vaak ook platen met minder fraaie kantjes, tekortkomingen, zwakke momenten. Maar die neem je erbij omdat perfectie enkel bestaat in de hemel, in Photoshopland en in Antwerpen. Man’ish Boy is zo’n pareltje. Onderstaande tekst verscheen elders al, maar ik gooi ‘m hier nog eens. Niet omdat het zo’n bijzondere tekst is, maar omdat het een plaat is die het verschil kan maken. En natuurlijk omdat ik in m’n messianistische pretentie hoop dat er heel misschien iemand denkt “fucking hell, klinkt veelbelovend, ik ga ‘m bestellen”. Je weet nooit. Darius Jones verdient dat.)

Een goede graadmeter om een boeiend van een uitzonderlijk artiest te scheiden is nagaan of je de ontdekking wil delen met anderen. Met echte ontdekkingen loop je te koop, wil je gehoord worden, geassocieerd worden. Onze boodschap luidt als volgt: Darius Jones is een monstertalent. Zijn debuut is een bom.

Nochtans is het geen overrompelend power trio dat hier aan het werk is. Jones is geen geweldenaar à la Peter Brötzmann of Mats Gustafsson, geen barricadenblazer die het gevecht met de begrenzingen van de muziek aangaat of een afmattende strijd aanbindt met z’n kompanen. En toch wordt de muziek op dit album begeesterd door een intensiteit van haast religieuze allure, een interne tweestrijd en een vurigheid die enkel kan komen van een man van de wereld, een rusteloze ziel die z’n instrument mee laat zoeken, ups en downs verkennen, uitbarsten in vreugde en janken van verdriet. Man’ish Boy trekt de kaart van de rauwe emotie op overdonderende wijze.

De 31-jarige Jones kenden we al van Little Women, een punk/jazz/noise-kwartet dat het vooral moet hebben van extraverte geluidsklierten, feedback en gitaargerammel. Op zijn debuut als leider laat Darius Jones zich van een andere kant horen, een meer soulvolle en genuanceerde. Het is dan ook een persoonlijk document, waarmee de altsaxofonist naar eigen zeggen een terugblik op zijn leven wil bieden. De man groeide op in Richmond, Virginia, de poort naar the Deep South, en de muziek is dan ook zo aards, geworteld in zijn roots en zo emotioneel als je zou verwachten. Nostalgie, blijdschap en het gewicht van het verleden gaan hand in hand.

Het helpt natuurlijk ook dat Jones zich laat bijstaan door twee veteranen, zestigers Cooper-Moore en Rakalam Bob Moses, die enerzijds niet hoeven onderdoen qua energie, maar die anderzijds ook niet fungeren als leermeesters voor een te zelfzeker of overenthousiast talent. Elke minuut op Man’ish Boy laat een volwassen artiest horen die beschikt over een indrukwekkend arsenaal aan mogelijkheden, imposante zeggingskracht en een hoogsteigen stijl. De invloed van voorgangers als Albert Ayler, Pharoah Sanders en David S. Ware is onmiskenbaar, maar ook niet meer dan dat: een invloed op een figuur die al volledig gevormd lijkt.

Bij dergelijke expansieve muziek is het moeilijk om ook niet Coltrane erbij te betrekken, maar dat lijkt hier minder gepast. De stijl van dat icoon was meer rigide, serieuzer, minder nauw verwant aan het volkse zoals Ayler dat ook was. Met opener “Roosevelt” laat Jones meteen horen hoe dicht aan het oppervlak die spirituele gospelinvloeden zitten. Het is alsof het kerkstof nog niet vervlogen is van z’n instrument, alsof de gebeden nog aan de hals van de sax kleven, alsof de strijd tussen lichaam en geest nog steeds plaatsvindt als een verscheurende beproeving waardoor het huilt én giert van extase.

Er staan stukken muziek op Man’ish Boy die een beproeving zijn. “We Are Unicorns” biedt weinig houvast terwijl Jones duelleert met Cooper-Moore, die alles uit de kast haalt om z’n diddley-bo, een eensnarig instrument dat klinkt als een elektrische bas met een percussieve bijklank, even excentrieke geluiden te laten maken als de leider. Even tegendraads is “Big Train Rollin’”, een op dissonantie en dreigende chaos in het hoge register gestoelde exploratie, die uiteindelijk toch lijkt te berusten.

Maar voor elke dwarsligger krijg je ook een song of twee aangereikt waarin wél plaats is voor duidelijkheid, groove of memorabele thema’s. Luister bijvoorbeeld naar “Cry Out”, dat start als een jankende klaagzang, maar plots een swingend ritme krijgt, waarbij Cooper-Moore z’n donderende linkerhand hen de blues instuurt en drummer Bob Moses rond het ritme tolt, accentueert en bijkleurt waar nodig. Of “Meekness”, een elegische uitschieter waarmee Jones wel de fameuze intensiteit van Coltrane aandoet met geweldig effect.

Hoogtepunt is ongetwijfeld “Chasing The Ghost”, een tumultueuze prestatie van drie meestermuzikanten: verbluffend om te horen hoe Jones de verschroeiende intensiteit blijft opdrijven en zijn kompanen een hectisch, wild ritme op poten zetten zonder de controle uit het oog te verliezen, met soul en spirit in overvloed. Afsluiter “Forgive Me” komt tenslotte bijna als een schok, een bloedmooie, onbeschaamd tedere ballad met gevoelig pianowerk en geweeklaag op sax waarbij haren ten berge rijzen. Het is de romantische kant van een man die niets te verliezen heeft, niet cool hoeft te zijn. En het is verbluffend in al z’n eenvoud — raw & beautiful, inderdaad.

Als bonus krijg je er nog een live-opname van een jaar eerder bovenop (“Chaych”), waarop Jones wordt bijgestaan door Adam Lane (bas) en Jason Nazary (drums). Maar eigenlijk is het tegen dan eigenlijk al lang duidelijk wat voor een album dit is. Man’ish Boy is een plaat van uitersten — van extase en verstilling, van blues en romantiek, van rumoer en schoonheid — al krijgen die wel allemaal vorm onder Jones’ coherente visie. Mocht het nog niet duidelijk zijn: het gaat hier om jazz, free jazz meerbepaald, maar net als de beste muziek is ook dit genreoverschrijdend. Dit is bovenal muziek gespeeld vanuit de onderbuik, maar met een groot hart. En dit is nog maar het debuut. Dus schrijf die naam even op: DARIUS JONES. U hoort er nog van. (AUM Fidelity, 2009)

Meer info + fragmenten

dj

(© goddeau)

Read Full Post »

davidware2Als onrustige geest van Coltrane zich nog onder ons bevindt, dan is het vooral via de platen van David S. Ware. Shakti, ’s mans eerste studioplaat in meer dan vijf jaar, is er opnieuw eentje om in te lijsten. Het klassieke kwartet (met Matthew Shipp, William Parker, Guillermo E. Brown en daarvoor Susie Ibarra) is niet meer, maar deze bezetting met gitarist Joe Morris, drummer Warren Smith en oude getrouwe William Parker op contrabas, haalt hetzelfde niveau. Het lijkt zelfs alsof de leider met een nog groter gemak, en misschien toegankelijker dan in jaren, de sterren van de hemel staat te toeteren. Een superaanwinst en een mooie toevoeging aan de introductie die ik vorig jaar kreeg met Corridors & Parallels, Wisdom Of Uncertainty en Renunciation (met dank aan Stef (Vlaanderens eigenste free jazz-ambassadeur) en Batarang voor enthousiasme en suggesties).

De andere platen die ik tegelijkertijd bestelde en intussen ontving – The Cedar Box Recordings van Cooper-Moore en Petit Oiseau van het William Parker Quartet – heb ik zelfs niet eens kunnen beluisteren. Dat zegt genoeg.

Label AUM Fidelity

Read Full Post »